In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door een appellante tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellante had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. Het primaire besluit, genomen op 30 april 2021, wees deze aanvraag af omdat de appellante niet voldeed aan het vestigingsvereiste. Hierop heeft de appellante bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend.
De appellante heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar ook dit beroepschrift was niet tijdig ingediend. De laatste dag waarop het beroepschrift kon worden ingediend was 27 oktober 2021, terwijl het beroepschrift pas op 9 december 2021 was gedateerd en op 10 december 2021 bij de griffie was ontvangen. Het College heeft vastgesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien de appellante niet voldoende heeft aangetoond waarom zij te laat was met het indienen van het beroep.
Tijdens de zitting op 29 augustus 2022 heeft de appellante geen overtuigende argumenten kunnen aanvoeren die haar termijnoverschrijding zouden rechtvaardigen. Het College heeft geconcludeerd dat de appellante niet in verzuim had mogen zijn en dat het beroep derhalve niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften en de gevolgen van termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures.