ECLI:NL:CBB:2022:705

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
10 oktober 2022
Zaaknummer
21/1403
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake subsidieaanvraag COVID-19

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door een appellante tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellante had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. Het primaire besluit, genomen op 30 april 2021, wees deze aanvraag af omdat de appellante niet voldeed aan het vestigingsvereiste. Hierop heeft de appellante bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend.

De appellante heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar ook dit beroepschrift was niet tijdig ingediend. De laatste dag waarop het beroepschrift kon worden ingediend was 27 oktober 2021, terwijl het beroepschrift pas op 9 december 2021 was gedateerd en op 10 december 2021 bij de griffie was ontvangen. Het College heeft vastgesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, aangezien de appellante niet voldoende heeft aangetoond waarom zij te laat was met het indienen van het beroep.

Tijdens de zitting op 29 augustus 2022 heeft de appellante geen overtuigende argumenten kunnen aanvoeren die haar termijnoverschrijding zouden rechtvaardigen. Het College heeft geconcludeerd dat de appellante niet in verzuim had mogen zijn en dat het beroep derhalve niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften en de gevolgen van termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1403

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam], te [plaats] , appellante
(gemachtigde: C. van Bellen)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. S.M. Piron en mr. C. Zieleman).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021, afgewezen.
Bij besluit van 15 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Appellante heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de TVL voor het eerste kwartaal van 2021.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van appellante afgewezen, op de grond dat zij niet voldoet aan het vestigingsvereiste. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Zij heeft dat echter niet binnen de daarvoor gestelde termijn van zes weken gedaan. Daarom heeft verweerder bij het bestreden besluit het bezwaar van appellate kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
3. Het College stelt vast dat (ook) het beroepschrift niet tijdig is ingediend. De laatste dag waarop tijdig een beroepschrift kon worden ingediend tegen het bestreden besluit was op 27 oktober 2021. Het beroepschrift van appellante dateert echter van 9 december 2021 en is op 10 december 2021 bij de griffie van het College ontvangen. Het beroepschrift is dus niet voor het einde van de beroepstermijn bij het College ontvangen.
4. In artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht staat dat niet-ontvankelijkverklaring van een beroep achterwege blijft als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van dat beroepschrift in verzuim is geweest. De termijnoverschrijding is dan verschoonbaar.
5. Het College heeft appellante bij brief van 10 maart 2022 in de gelegenheid gesteld argumenten aan te dragen op grond waarvan zij meent dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest
.Daarop heeft appellante in een e-mail van 24 maart 2022 haar beroepsgronden tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar herhaald.
Appellante heeft echter niet de door het College aan haar gestelde vraag waarom het beroepschrift te laat is ingediend beantwoord. Het College heeft appellante op zitting nogmaals in de gelegenheid gesteld om uit te leggen waarom zij haar beroepschrift niet tijdig heeft ingediend. Appellante heeft daarop te kennen gegeven dat zij een antwoord op die vraag schuldig moest blijven.
6. Onder deze omstandigheden kan het College niet anders dan oordelen dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard: het beroep is niet tijdig ingediend en ook is niet gebleken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
7. Mede ter zitting heeft appellante nog naar voren gebracht dat zij ervan is uitgegaan dat verweerder de informatie die zij in het kader van haar subsidieaanvraag voor het vierde kwartaal van 2020 heeft verstrekt, automatisch ook in deze procedure zou betrekken. Uit de toelichting van appellante begrijpt het College dat zij moeite had met het interpreteren van het vestigingsvereiste en met het overzicht houden over de verschillende aanvragen. Het College is echter van oordeel dat in het bestreden besluit voldoende duidelijk staat aangegeven dat appellante beroep kan instellen, op welke wijze en binnen welke termijn. Als appellante vond dat het bestreden besluit (evenals het primaire besluit) onjuist was en dat niet alle verstrekte informatie was meegewogen, dan verlangt het wettelijk systeem van haar om tijdig (bezwaar en) beroep in te stellen. Hoewel voorstelbaar is dat appellante in de veronderstelling was dat verweerder de door haar aangeleverde informatie voor het vierde kwartaal 2020 automatisch ook in latere procedures zou gebruiken, dan nog geldt dat appellante op tijd beroep had moeten instellen tegen de afzonderlijke besluiten van verweerder. De beslissing op bezwaar voor het vierde kwartaal van 2020 is genomen nadat het primaire besluit voor het eerste kwartaal 2021 is genomen. Voor het vierde kwartaal 2020 is in de beslissing op bezwaar beslist dat appellante heeft aangetoond dat zij wel aan het vestigingsvereiste voldoet. Appellante is er vanuit gegaan dat verweerder de in die procedure ingestuurde informatie automatisch ook zou gebruiken voor het herstel van het al eerder genomen primaire besluit voor het eerste kwartaal 2021. Toch wordt van appellante verlangd dat zij dit via bezwaar en beroep had aangekaart. De door appellante genoemde omstandigheden verklaren niet waarom zij een paar weken te laat was met het instellen van beroep en leveren geen reden op om af te wijken van de wettelijke beroepstermijn van zes weken.
8. Gelet op het voorgaande verklaart het College het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het College niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat dat beroep te laat is ingediend. Omdat appellante geen gelijk krijgt, krijgt zij ook geen proceskosten vergoed.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Stoové, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.
w.g. M.C. Stoové w.g. K. Naganathar