ECLI:NL:CBB:2022:68

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
21/500
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van subsidie op basis van de TVL Q4 2020 en de voorwaarden voor HVA opslag

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 februari 2022, betreft het een geschil tussen een appellante, een bowling- en poolcentrum, en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de toekenning van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL Q4 2020). De appellante had een subsidie van € 23.828,39 aangevraagd, maar kwam niet in aanmerking voor de HVA opslag omdat zij op de peildatum van 15 maart 2020 niet stond ingeschreven onder de relevante SBI-codes die recht geven op deze opslag. De appellante voerde aan dat zij recht had op de HVA opslag, omdat zij extra kosten had gemaakt voor herinrichting van haar zaak en het op peil brengen van voorraden tijdens de coronamaatregelen. Het College oordeelde echter dat de SBI-code van de onderneming niet voldeed aan de eisen voor de HVA opslag, en dat de keuze van de regelgever om de opslag te koppelen aan specifieke SBI-codes begrijpelijk was. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat de situatie van appellante niet vergelijkbaar was met die van ondernemingen die wel in aanmerking kwamen voor de HVA opslag. Het College verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/500

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 februari 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , appellante

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. S. van Rijn en C. Zieleman).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellante op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL Q4 2020) een subsidie toegekend van € 23.828,39.
Bij besluit van 2 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2022. Voor appellante is verschenen [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
2. Appellante heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de TVL Q4 2020.
3. Over de onderneming was op 15 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) de SBI-code 93.11.9 (Overige sportaccommodaties) opgenomen en als bedrijfsomschrijving “Bowling- en poolcentrum (horeca)”.
4. Verweerder is bij de verlening van de subsidie op grond van de TVL Q4 2020 uitgegaan van de SBI-code 93.11.9 (Overige sportaccommodaties). In bezwaar heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat appellante naast de toegekende subsidie niet in aanmerking komt voor de opslag voor ondernemingen met een eet- en of drinkgelegenheid (HVA opslag). Een onderneming valt alleen onder de definitie van een eet- of drinkgelegenheid indien deze op 15 maart 2020 stond ingeschreven met één van de volgende SBI-codes: 56.10.1, 56.10.2, 56.29 of 56.3 (artikel 1.1, eerste lid, van de TVL Q4 2020). De onderneming van appellante was niet onder een van deze SBI-codes ingeschreven. Dat appellante extra kosten heeft moeten maken doet aan het voorgaande niet af.
Standpunt appellante
5. Appellante voert – samengevat – aan dat zij naast de toegekende subsidie recht heeft op de HVA opslag. Dit houdt dus ook in dat zij tussen juli en september 2020 haar zaak heeft moeten herinrichten in verband met de 1,5 meter-regel en alle andere aan corona gerelateerde restricties. Daarnaast heeft appellante de voorraden op peil moeten brengen, omdat tijdens de eerste lockdown deze grotendeels bedorven waren. Appellante ziet niet in waarom haar situatie afwijkt van de ondernemers met een eet- en drinkgelegenheid die wel in aanmerking komen voor de HVA opslag. De enige afwijking is de SBI-code. De gemaakte kosten door appellante voor de voorraad alsmede de herinrichting wijken niet af.
Beoordeling door het College
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderneming op de peildatum van 15 maart 2020 niet stond ingeschreven met de SBI-codes 56.10.1 (Restaurants), 56.10.2 (Fastfoodrestaurants, cafetaria’s, ijssalons, eetkramen e.d.), 56.29 (Kantines en contractcatering) of 56.3 (Cafés). Gelet hierop komt appellante op grond van de geldende regels niet in aanmerking voor de HVA opslag.
7. Het College is zich er terdege van bewust dat appellante in haar bowling- en poolcentrum ook een eet- en drinkgelegenheid heeft, maar dat maakt niet dat zij door die omstandigheid ook in aanmerking moet komen voor HVA opslag. Er is voor gekozen om het recht op die opslag te koppelen aan SBI-codes. Dat de SBI-code van de onderneming van appellante niet is opgenomen onder de SBI-codes waarvoor de HVA opslag geldt, is een keuze van de regelgever die het College begrijpelijk acht. Naar het oordeel van het College heeft verweerder in de door appellante aangevoerde omstandigheden dus geen aanleiding hoeven zien om op dit punt af te wijken van de TVL.
8. Het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel kan ook niet slagen. De onderneming van appellante is een bowling- en poolcentrum met daarbij een eet- en drinkgelegenheid. Deze onderneming is daarom niet te vergelijken met een onderneming waar de hoofdactiviteit enkel het uitbaten van een eet- en drinkgelegenheid is, zoals bij restaurants en cafés.
9. Het beroep is ongegrond

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. N.C.H. Vrijsen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2022.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL Q4 2020)
Artikel 2.1.4., eerste lid, van de TVL Q4 2020 luidt, voor zover hier van belang als volgt:
De subsidie voor een onderneming met een eet- of drinkgelegenheid wordt verhoogd met een opslag. Deze opslag bedraagt ten hoogste € 20.160 en wordt berekend op de volgende wijze:
A (omzet in de referentieperiode) x B (het omzetverlies) x 5,6% x D (subsidiepercentage, dat wordt berekend aan de hand van de formule 28,57% x B + 41,43).