ECLI:NL:CBB:2022:657

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
21/1186
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering subsidie TLTO voor tulpenbroeierij

In deze zaak heeft appellante, een tulpenbroeierij, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin de subsidie op grond van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO) op nihil is vastgesteld en een eerder betaald voorschot van € 188.642,65 is teruggevorderd. De minister stelde dat appellante niet voldeed aan de vereisten voor tegemoetkoming, omdat de omzetderving minder dan 30% was. Appellante had eerder een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming, die was toegewezen voor een bedrag van € 377.285,30, maar na een verzoek om vaststelling van de tegemoetkoming werd de subsidie op nul vastgesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil is over de berekening van de omzetderving volgens de TLTO, maar dat partijen van mening verschillen over de wijze waarop deze berekening moet plaatsvinden. Appellante betoogde dat verweerder niet het totale beschikbare teeltoppervlak, maar alleen het daadwerkelijk beteelde oppervlak moet hanteren voor de berekening van de omzetderving. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft echter geoordeeld dat de berekening van de omzetderving moet worden gebaseerd op het totale teeltoppervlak dat beschikbaar was, ongeacht of dit volledig werd benut.

Het College concludeert dat de omzetderving van appellante in de relevante periode minder dan 30% was, en dat de minister de tegemoetkoming terecht op nihil heeft vastgesteld. De terugvordering van het voorschot wordt eveneens rechtmatig geacht. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, en het beroep van appellante is ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2022 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] , appellante

(gemachtigde: mr. R.P. Zijp),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de subsidie op grond van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO) vastgesteld op nihil en het betaalde voorschot van € 188.642,65 teruggevorderd.
Bij besluit van 29 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ook zijn verschenen van de kant van appellante [naam 2] , en van de kant van verweerder [naam 3] .

Overwegingen

1. Appellante is een ondernemer in de sierteelt. Zij exploiteert een tulpenbroeierij. Appellante heeft op 12 mei 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming. Bij besluit van dezelfde datum is deze aanvraag toegewezen voor een bedrag van € 377.285,30. Appellante heeft een voorschot ontvangen van 50%. Op 30 november 2020 heeft appellante een verzoek ingediend om over te gaan tot vaststelling van de verstrekte tegemoetkoming.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder vastgesteld dat appellante een omzetderving van minder dan 30% heeft gehad, zodat niet is voldaan aan de vereisten voor tegemoetkoming op grond van de TLTO. Daarom heeft verweerder de subsidie vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 188.642,65 teruggevorderd.
3. Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming op grond van de TLTO moet in de periode van 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 sprake zijn van een omzetderving van ten minste 30% in vergelijking met de gemiddelde omzet over de jaren 2017 tot en met 2019 in diezelfde periode. In artikel 2 van de TLTO is bepaald hoe de omzetderving moet worden vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat er geen sprake is van omzetderving als deze wordt berekend volgens het tweede lid. De omzet is in de periode van 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 namelijk meer dan verdubbeld ten opzichte van de gemiddelde omzet over de jaren 2017 tot en met 2019 in diezelfde periode. Tussen partijen is ook niet in geschil dat het bedrijf van appellante voldoet aan een voorwaarde voor toepassing van het zesde lid van artikel 2 van de TLTO. Appellante heeft namelijk het teeltoppervlak na 12 maart 2017 met minimaal 10% uitgebreid. Waarover partijen wel van mening verschillen is de wijze waarop verweerder de omzetderving heeft berekend.
4. Artikel 2, zesde lid, van de TLTO luidt als volgt: "In afwijking van het tweede lid geldt voor gedupeerde ondernemingen in de sierteelt en voedingstuinbouw die hun teeltoppervlak na 12 maart 2017 met minimaal 10% hebben uitgebreid dat de tegemoetkoming wordt gebaseerd op de omzetderving per vierkante meter, die wordt vastgesteld op 70% van het verschil tussen de gemiddelde omzet per vierkante meter van het bedrijf in de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 en de omzet per vierkante meter in de periode van 12 maart tot en met 11 juni 2020, nadat dit verschil achtereenvolgens is vermenigvuldigd met het aantal vierkante meters teeltoppervlak bestemd voor sierteeltproducten of voedingstuinbouw in 2020 en is verminderd met het bedrag waarmee de kosten van de ondernemer als gevolg van COVID-19 zijn afgenomen."
5. Verweerder heeft de omzetderving berekend aan de hand van de omzet per vierkante meter beteelbare oppervlakte die op het bedrijf beschikbaar was. Appellante is het hiermee niet eens. Zij meent dat verweerder niet moet uitgaan van het beteelbare oppervlak, maar van het oppervlak dat daadwerkelijk is beteeld. Het gaat haar daarbij specifiek om het jaar 2019. Zij wijst erop dat de capaciteitsuitbreiding die eind 2018 is gerealiseerd, in het jaar 2019 niet volledig is benut. De reden daarvoor is dat zij er destijds voor heeft gekozen om eerst proef te draaien met de nieuwe productielocatie. Op die manier wilde appellante eventuele kinderziektes ondervangen en het productiesysteem beter leren kennen. Doordat verweerder voor het jaar 2019 alle beschikbare oppervlakte heeft meegenomen, ongeacht of die werd beteeld, komt de omzetderving in het jaar 2020 uit op minder dan 30%.
6. Het College volgt de uitleg door appellante van artikel 2, zesde lid, van de TLTO niet. Daarin wordt namelijk aangesloten bij de gemiddelde omzet per vierkante meter "van het bedrijf" en "het aantal vierkante meters teeltoppervlak bestemd voor sierteeltproducten of voedingstuinbouw". Het College leidt hieruit af dat voor de berekening moet worden uitgegaan van het teeltoppervlak dat beschikbaar was. Appellante heeft zich op de toelichting bij de TLTO beroepen, waarin over artikel 2, zesde lid, het volgende is vermeld:
"Een aantal telers heeft de afgelopen jaren fors uitgebreid in teeltoppervlak, waardoor de omzet in de referentieperiode (…) niet goed vergelijkbaar is met de omzet in dezelfde periode in 2020 om de geleden schade te bepalen. Om dit te ondervangen is een artikel toegevoegd voor die telers die na 12 maart 2017 een uitbreiding van het teeltoppervlak hebben gerealiseerd.
(…) Aangezien het hier wel om een fundamentele uitbreiding moet gaan, is een ondergrens van minimaal 10% uitbreiding van het teeltoppervlak opgenomen. De tegemoetkoming voor deze specifieke groep telers wordt gebaseerd op de omzetderving per vierkante meter.
Niet tot het teeltoppervlak behoren onder andere verwerkingsruimte, opslagruimte en andere niet beteelde oppervlakte; oogstpaden en middenpaden worden daarentegen wel tot het teeltoppervlak gerekend."
Het College leidt, anders dan appellante, hieruit niet af dat artikel 2, zesde lid, van de TLTO zo moet worden gelezen dat teeltoppervlak dat wel beschikbaar was, maar vanwege een ondernemerskeuze niet daarvoor is ingezet, buiten beschouwing moet worden gelaten bij de berekening van de omzetderving per vierkante meter. De gevolgen van de ondernemerskeuze van appellante om het beschikbare teeltoppervlak niet geheel in te zetten voor het broeien van tulpen komen bij de toepassing van de TLTO voor haar rekening.
7. Het voorgaande betekent dat de omzetderving van appellante in de periode van 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 minder dan 30% was in vergelijking met de gemiddelde omzet over de jaren 2017 tot en met 2019 in diezelfde periode. Verweerder heeft de tegemoetkoming daarom terecht op nihil bepaald.
8. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet het College ook geen reden om de terugvordering van het betaalde voorschot onrechtmatig te oordelen.
9. Conclusie is dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2022.
w.g. I.M. Ludwig w.g. M.B.L. van der Weele