Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2022 in de zaak tussen
Maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , verzoekster
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
2 januari 2019 de vastgestelde hoeveelheid fosfaatrecht heeft verhoogd met 173 kg. Om te voorkomen dat op het melkveebedrijf te veel fosfaat zou worden geproduceerd, heeft verzoekster vier runderen moeten afvoeren. Deze runderen heeft verzoekster in 2018 gekocht voor een bedrag van € 1.274,- per stuk en in datzelfde jaar verkocht voor een bedrag van
€ 585,- per stuk. Volgens verzoekster concludeert verweerder ten onrechte dat deze dieren zijn afgevoerd in het kader van de normale bedrijfsvoering. Verzoekster wijst erop dat zij deze runderen heeft verkocht na het besluit van 8 juni 2018 en stelt dat het jonge dieren waren met een hoge melkproductie, die midden in hun lactatie zijn verkocht voor de melkproductie. Verzoekster is dan ook van mening dat het overduidelijk is dat deze runderen zijn afgevoerd als gevolg van het besluit van 8 juni 2018.
8 juni 2018 en het afvoeren van de runderen niet heeft aangetoond. Volgens verweerders registratie zijn deze runderen afgevoerd naar de slacht en hij stelt dat verzoekster dit heeft gedaan in het kader van haar gebruikelijke bedrijfsvoering. Indien het College van oordeel is dat er wel sprake is van een causaal verband, is verweerder van mening dat verzoekster onvoldoende schadebeperkend heeft gehandeld. Verzoekster had de runderen met een hogere opbrengst kunnen verkopen aan een melkveebedrijf of zij had fosfaatrechten kunnen leasen zodat zij de runderen had kunnen houden.
23,12 cent per kg melk, terwijl dit bedrag eigenlijk te hoog is omdat wordt uitgegaan van een ongestoorde bedrijfsvoering waarbij de verhouding melkvee en jongvee in stand blijft. Uit de jaarrekening van 2018 volgt dat de melkopbrengsten plus de omzet en de aanwas in totaal
€ 478.737,- bedroegen. Als daarvan de kosten van het veevoer en de overige productiekosten worden afgehaald, levert dit een totaal op van € 275.316,-. Als dit bedrag wordt gedeeld door de hoeveelheid fosfaat die verzoekster in 2018 heeft geproduceerd (6.818,90 kg), dan volgt daaruit een saldo van € 40,38 per kg fosfaat. Nu verzoekster 112,1 kg fosfaatrecht onbenut heeft gelaten, komt verweerder uit op een schadevergoeding van € 4.525,60. Verweerder concludeert dan ook dat de betaalde schadevergoeding toereikend is voor de geleden schade.
Beslissing
mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 september 2022.