ECLI:NL:CBB:2022:590

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
21/498
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadeverzoek wegens onvoldoende bewijs van causaal verband tussen fosfaatrecht en afvoer van runderen

In deze zaak heeft de Maatschap [naam 1] en [naam 2] een verzoek om schadevergoeding ingediend bij de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, naar aanleiding van een onrechtmatig besluit tot vaststelling van het fosfaatrecht. De verzoekster stelt dat zij schade heeft geleden door het afvoeren van vier runderen, die zij moest verkopen vanwege een te laag vastgesteld fosfaatrecht. De minister had eerder een schadevergoeding van € 7.209,98 toegekend, maar verzoekster is het niet eens met dit bedrag en vraagt om een hogere schadevergoeding van € 13.526,-. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft op 6 september 2022 uitspraak gedaan in deze zaak. Het College oordeelt dat verzoekster onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het causaal verband tussen het onrechtmatige besluit en de afvoer van de runderen. De verkoopnota's en andere bewijsstukken zijn niet overtuigend genoeg om aan te tonen dat de runderen zijn afgevoerd als gevolg van het besluit van 8 juni 2018. Daarnaast concludeert het College dat de minister de inkomensschade van verzoekster op juiste wijze heeft vastgesteld. Het College wijst het verzoek om schadevergoeding af en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/498

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 september 2022 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: ing. W. van de Geest),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma-Heringa).

Procesverloop

Op 4 september 2020 heeft verzoekster bij verweerder een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Op 7 januari 2021 heeft verweerder aan verzoekster een schadevergoeding van € 7.209,98 toegekend.
Op 25 maart 2021 heeft verzoekster bij het College een verzoekschrift als bedoeld in artikel 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verzoekster heeft aanvullende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022. Namens verzoekster zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure is voorafgegaan
1.1
Met het besluit van 10 januari 2018 heeft verweerder het fosfaatrecht van verzoekster vastgesteld op 6.375 kg fosfaat.
1.2
Op 15 januari 2018 heeft verweerder een melding bijzondere omstandigheden van verzoekster ontvangen vanwege een dierziekte bij het melkvee. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder met het besluit van 8 juni 2018 het fosfaatrecht van verzoekster verhoogd naar 6.758 kg. Met het besluit van 2 januari 2019 heeft verweerder het fosfaatrecht nogmaals verhoogd naar 6.931 kg. Daarbij is verweerder uitgegaan van het aantal dieren dat op 15 juli 2013 op het bedrijf van verzoekster aanwezig was en de melkproductie van 2011.
1.3
Vervolgens heeft verzoekster verweerder verzocht de schade te vergoeden die zij heeft geleden als gevolg van het besluit van 8 juni 2018.
2. Met het besluit van 7 januari 2021 heeft verweerder verzoekster een schadevergoeding toegekend voor de gederfde inkomsten. Bij de berekening van de hoogte van deze vergoeding is verweerder uitgegaan van het fosfaatrecht dat verzoekster feitelijk onbenut heeft gelaten – te weten 112,1 kg – en niet de hypothetische hoeveelheid van 173 kg fosfaat. Daarnaast heeft verweerder de deskundigenkosten en de wettelijke rente vergoed. Het schadevergoedingsverzoek in verband met vier runderen, die verzoekster stelt te hebben afgevoerd als gevolg van de onjuiste vaststelling van het fosfaatrecht, heeft verweerder afgewezen. Evenmin heeft verweerder een vergoeding toegekend voor de extra accountantskosten en belasting, die verzoekster stelt verschuldigd te zijn, en voor het feit dat het besluit van 2 januari 2019 lang op zich heeft laten wachten. Verder concludeert verweerder dat hij geen dwangsom heeft verbeurd voor het niet op tijd beslissen op het schadevergoedingsverzoek.
Verzoek om schadevergoeding
3.1
Verzoekster stelt in totaal € 13.526,- aan schade te hebben geleden en is het niet eens met de door verweerder vastgestelde schadevergoeding van € 7.209,98. In 2018 had zij de beschikking over minder fosfaatrecht, omdat verweerder pas met het besluit van
2 januari 2019 de vastgestelde hoeveelheid fosfaatrecht heeft verhoogd met 173 kg. Om te voorkomen dat op het melkveebedrijf te veel fosfaat zou worden geproduceerd, heeft verzoekster vier runderen moeten afvoeren. Deze runderen heeft verzoekster in 2018 gekocht voor een bedrag van € 1.274,- per stuk en in datzelfde jaar verkocht voor een bedrag van
€ 585,- per stuk. Volgens verzoekster concludeert verweerder ten onrechte dat deze dieren zijn afgevoerd in het kader van de normale bedrijfsvoering. Verzoekster wijst erop dat zij deze runderen heeft verkocht na het besluit van 8 juni 2018 en stelt dat het jonge dieren waren met een hoge melkproductie, die midden in hun lactatie zijn verkocht voor de melkproductie. Verzoekster is dan ook van mening dat het overduidelijk is dat deze runderen zijn afgevoerd als gevolg van het besluit van 8 juni 2018.
3.2
Verzoekster voert daarnaast aan dat verweerder bij de vaststelling van de inkomensschade ten onrechte is uitgegaan van de niet benutte hoeveelheid fosfaatrecht van 112,1 kg. Het is voor geen enkel melkveebedrijf haalbaar om precies de vastgestelde hoeveelheid fosfaat te produceren. Daarom hanteert elk bedrijf een veiligheidsmarge en wordt niet de volledige hoeveelheid fosfaatrecht gebruikt. Anders dan verweerder stelt, is verzoekster van mening dat zij niet schadebeperkend heeft kunnen handelen door het verhuren van fosfaatrechten, omdat daarover een korting van 10% wordt geheven. Verzoekster concludeert dat zij door verweerders late besluitvorming ten onrechte 173 kg fosfaatrecht niet heeft kunnen benutten en wenst hiervoor een schadeloosstelling.
Standpunt verweerder
4.1
Verweerder erkent dat het besluit van 8 juni 2018 onrechtmatig is, maar is van mening dat verzoekster geen recht heeft op een hogere schadevergoeding dan reeds is toegekend. Daartoe stelt verweerder dat verzoekster het causale verband tussen het besluit van
8 juni 2018 en het afvoeren van de runderen niet heeft aangetoond. Volgens verweerders registratie zijn deze runderen afgevoerd naar de slacht en hij stelt dat verzoekster dit heeft gedaan in het kader van haar gebruikelijke bedrijfsvoering. Indien het College van oordeel is dat er wel sprake is van een causaal verband, is verweerder van mening dat verzoekster onvoldoende schadebeperkend heeft gehandeld. Verzoekster had de runderen met een hogere opbrengst kunnen verkopen aan een melkveebedrijf of zij had fosfaatrechten kunnen leasen zodat zij de runderen had kunnen houden.
4.2
Wat betreft de inkomensschade stelt verweerder dat hij eerder te veel heeft vergoed dan te weinig. Bij het berekenen van de hoogte van de schadevergoeding is verweerder uitgegaan van 10.528 kg geleverde melk en een excretieforfait van 47,8 kg fosfaat per melkkoe. Indien verweerder ook rekening had gehouden met de biest (gemiddeld 40 kg per melkkoe) en de 1% dumpmelk, dan zou sprake zijn geweest van 10.673 kg geleverde melk waarbij een excretieforfait van 49,3 kg fosfaat per melkkoe hoort. In dat geval had verzoekster in 2018 185,7 kg extra fosfaat nodig gehad. Dat is meer dan aan haar in 2018 en bij besluit van 2 januari 2019 is toegekend. Volgens verweerder is dan ook geen sprake van nog niet vergoede schade. Daarnaast wijst verweerder erop dat hij heeft gerekend met
23,12 cent per kg melk, terwijl dit bedrag eigenlijk te hoog is omdat wordt uitgegaan van een ongestoorde bedrijfsvoering waarbij de verhouding melkvee en jongvee in stand blijft. Uit de jaarrekening van 2018 volgt dat de melkopbrengsten plus de omzet en de aanwas in totaal
€ 478.737,- bedroegen. Als daarvan de kosten van het veevoer en de overige productiekosten worden afgehaald, levert dit een totaal op van € 275.316,-. Als dit bedrag wordt gedeeld door de hoeveelheid fosfaat die verzoekster in 2018 heeft geproduceerd (6.818,90 kg), dan volgt daaruit een saldo van € 40,38 per kg fosfaat. Nu verzoekster 112,1 kg fosfaatrecht onbenut heeft gelaten, komt verweerder uit op een schadevergoeding van € 4.525,60. Verweerder concludeert dan ook dat de betaalde schadevergoeding toereikend is voor de geleden schade.
Beoordeling
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het besluit van 8 juni 2018 onrechtmatig is en dat verweerder in beginsel aansprakelijk is voor de schade die verzoekster daardoor heeft geleden. Verzoekster wenst dat verweerder ook de resterende schade ter hoogte van € 6.316,02 vergoedt en verzoekt het College verweerder te veroordelen tot betaling daarvan.
Het beoordelingskader
5.2
Bij de beoordeling van een schadevergoedingsverzoek zoekt het College zoveel mogelijk aansluiting bij het schadevergoedingsrecht in het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarbij geldt dat de stelplicht en bewijslast van de schade en het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van verweerder en de schade bij verzoekster ligt. Het bestaan van het causaal verband dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf hoe het bestuursorgaan zou hebben beslist (of gehandeld) indien het niet de onrechtmatige besluiten had genomen. Het causale verband als bedoeld in artikel 6:162, eerste lid, van het BW (het condicio sine qua non-verband), waar het hier om gaat, moet immers worden vastgesteld door vergelijking van enerzijds de situatie zoals die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en anderzijds de hypothetische situatie die zich zou hebben voorgedaan als de onrechtmatige gedraging achterwege was gebleven.
De afgevoerde runderen
5.3
Ter onderbouwing van haar standpunt heeft verzoekster onder meer een aankoopnota, een verkoopnota en een schriftelijke toelichting over de afgevoerde runderen overgelegd. Naar het oordeel van het College heeft verzoekster met deze bewijsstukken onvoldoende aangetoond dat een causaal verband bestaat tussen het besluit van 8 juni 2018 en de afvoer van vier runderen. Uit de verkoopnota volgt immers dat zij op 3 juli 2018 zeven runderen heeft verkocht in plaats van vier. Verder heeft verzoekster haar schriftelijke toelichting niet onderbouwd met bewijsstukken en heeft zij geen verklaring gegeven voor de afvoer van de overige drie runderen. In de toelichting stelt verzoekster zelfs dat alle zeven runderen zijn afgevoerd als gevolg van het besluit van 8 juni 2018. Gelet hierop heeft verzoekster onvoldoende aanknopingspunten verschaft om een causaal verband tussen het te laag vastgestelde fosfaatrecht en de afvoer van de runderen aanwezig te achten.
De inkomensschade
5.4
Daarnaast is het College van oordeel dat verweerder de door verzoekster geleden inkomensschade op juiste wijze heeft vastgesteld. Daartoe overweegt het College dat verweerder met het besluit van 8 juni 2018 het fosfaatrecht van verzoekster heeft vastgesteld op 6.758 kg. Dit is ook de hoeveelheid fosfaatrecht waarover verzoekster in 2018 beschikte. Vervolgens heeft verweerder op basis van het gemiddelde aantal melkkoeien dat verzoekster in 2018 hield en de hoeveelheid geleverde melk vastgesteld dat verzoekster in 2018 6.818,90 kg fosfaat heeft geproduceerd. Dit is niet door verzoekster betwist. Uit het voorgaande volgt dat verzoekster in 2018 60,9 kg fosfaat meer heeft geproduceerd dan waarover zij op dat moment beschikte. Deze hoeveelheid te veel geproduceerde fosfaat heeft verweerder bij de vaststelling van de inkomensschade buiten beschouwing gelaten. Dat verweerder bij het berekenen van de inkomensschade niet is uitgegaan van de hypothetische gemiste melkproductie gebaseerd op 173 kg fosfaatrecht, maar de feitelijk gemiste melkproductie gebaseerd op 112,1 kg fosfaatrecht (173 kg – 60,9 kg), acht het College juist.
Conclusie
6.1
Het College zal het schadevergoedingsverzoek afwijzen.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College wijst het schadevergoedingsverzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van
mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 september 2022.
w.g. H. L. van der Beek De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak te ondertekenen