ECLI:NL:CBB:2022:565

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
21/1060
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake subsidie vaste lasten COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 23 augustus 2022, zaaknummer 21/1060, is het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Appellant had een subsidie aangevraagd op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode januari tot en met maart 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat had appellant een subsidie van € 1.744,28 verleend, maar dit besluit werd later door de minister ongegrond verklaard omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarde van ten minste 30% omzetverlies. Tijdens de zitting op 8 juni 2022 werd vastgesteld dat appellant inmiddels had aangetoond dat zijn feitelijke activiteiten voldoen aan de SBI-code 59.20, maar dat hij niet meer in aanmerking kwam voor de subsidie omdat hij niet voldeed aan de omzetverliesvoorwaarde. Het College concludeerde dat er geen belang meer was bij een oordeel over de SBI-code, aangezien appellant niet voldeed aan de subsidievoorwaarden. De uitspraak benadrukt dat het beroep niet-ontvankelijk is, maar dat het griffierecht aan appellant wordt vergoed.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1060

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , appellant,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. M.J.H. van der Burgt en C. Zieleman).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellant op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode januari tot en met maart 2021 een subsidie verleend van € 1.744,28.
Bij besluit van 3 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2022. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
2. Over de onderneming waren op 15 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) de SBI-code 90.02 (Dienstverlening voor uitvoerende kunst) en de SBI-code 77.39.9 (Verhuur en lease van overige machines en werktuigen en van overige goederen (geen automaten)) opgenomen. Als bedrijfsomschrijving is in het handelsregister opgenomen “Het verzorgen van geluid en licht bij evenementen, alsmede het geven van advies op dit gebied”.
Besluiten van verweerder
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit aan appellant een subsidie verleend op grond van de SBI-code 90.02. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geconstateerd dat de door appellant in bezwaar aangedragen SBI-code 59.20 (Maken en uitgeven van geluidsopnamen) op de peildatum 15 maart 2020 niet stond ingeschreven in het handelsregister. Verweerder heeft verder geconcludeerd dat de bedrijfsomschrijving geen aanknopingspunten biedt om aansluiting te zoeken bij SBI-code 59.20. Ook heeft verweerder geconcludeerd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn feitelijke activiteiten passen bij SBI-code 59.20. Verweerder ziet daarom geen aanleiding om de subsidieverlening op een andere SBI-code te baseren dan op de SBI-code 90.02. Tot slot heeft verweerder bij het bestreden besluit geconstateerd dat de gerealiseerde omzet van appellant in de subsidieperiode hoger is dan de geschatte omzet. Daarom voldoet appellant niet aan de voorwaarde dat sprake is van ten minste 30% omzetverlies en komt hij niet (meer) in aanmerking voor subsidie.
Standpunt van appellant
4. Appellant voert aan dat verweerder ten onrechte de subsidieverlening baseert op de SBI-code 90.02. In de bezwaarfase heeft appellant aangetoond dat de SBI-code 59.20 past bij de feitelijke activiteiten van de onderneming. Op basis van die SBI-code is in bezwaar ook al een berekening van de hoogte van de subsidie gemaakt. Echter, nadat het dossier van appellant in de bezwaarprocedure is overgenomen door een andere medewerker van verweerder, is het bezwaar van appellant ten onrechte ongegrond verklaard. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat hij niet betwist dat hij op grond van de recente omzetgegevens niet meer voldoet aan de voorwaarde van ten minste 30% omzetverlies. Dit doet volgens appellant echter niet af aan het belang dat hij heeft bij een correcte beoordeling van zijn feitelijke activiteiten en vervolgens de toekenning van de correcte SBI-code.
Standpunt van verweerder
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de subsidie terecht heeft gebaseerd op de activiteiten die vallen onder de SBI-code 90.02. De door appellant in de bezwaarfase aangeleverde aanvullende informatie toont onvoldoende aan dat de feitelijke activiteiten passen bij de SBI-code 59.20. De subsidieverlening in het tweede kwartaal van 2021 is wél gebaseerd op de SBI-code 59.20, omdat appellant in die procedure heeft aangetoond dat zijn feitelijke activiteiten passen bij de SBI-code 59.20. Echter, dit geldt niet voor deze procedure. Verweerder is niet gehouden het bestreden besluit te herzien. Daar komt bij dat appellant niet voldoet aan het vereiste van ten minste 30% omzetverlies, zoals dat volgt uit artikel 2.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de TVL. Tot slot merkt verweerder op dat, anders dan appellant stelt, door verweerder in bezwaar geen toezeggingen zijn gedaan. Door de medewerker van verweerder is uitdrukkelijk aan appellant medegedeeld dat het bestreden besluit door een andere medewerker zou worden genomen. Een toezegging dat een andere SBI-code zou worden gehanteerd, is dus niet gedaan.
Beoordeling
6. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant niet voldoet aan de voorwaarde van artikel 2.2.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de TVL, inhoudende dat het omzetverlies ten minste 30% bedraagt. In zoverre heeft appellant geen belang meer bij een oordeel van het College. Verder stelt het College vast dat appellant inmiddels ten genoegen van verweerder heeft aangetoond dat zijn feitelijke activiteiten voldoen aan de omschrijving van SBI-code 59.20. Dit betekent dat er ook in zoverre geen geschil meer is en appellant ook geen belang meer heeft bij een oordeel van het College over de juistheid van de gehanteerde SBI-code. Dit betekent in juridische termen dat het beroep niet-ontvankelijk is.

Conclusie

7. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Wel ziet het College, omdat verweerder inmiddels ook tot de slotsom is gekomen dat SBI-code 59.20 de voor appellant te hanteren code is, aanleiding om te bepalen dat het door appellant betaalde griffierecht door verweerder aan hem wordt vergoed.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan appellant te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. drs. L. van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. L. van Loon
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.2.1. (verstrekking subsidie) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;
c. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven;
d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of die op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;
e. die:
1°.voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
–ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
–een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°.voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.
(…)
5. In afwijking van het tweede lid, onderdeel d, wordt subsidie verstrekt aan een MKB-onderneming indien ten genoegen van de minister blijkt dat de MKB-onderneming op 15 maart 2020 feitelijk een hoofdactiviteit uitvoerde die in de bijlage is opgenomen.”