ECLI:NL:CBB:2022:560
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-tijdig beslissen op subsidieaanvragen COVID-19
In deze zaak heeft appellante, een B.V., subsidie aangevraagd op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de kwartalen Q2, Q3 en Q4 van 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft deze aanvragen afgewezen bij drie afzonderlijke besluiten in maart 2022. Omdat de minister nog niet op de bezwaarschriften van appellante had beslist, heeft appellante beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Appellante verzocht het College om vast te stellen dat de minister niet tijdig had beslist en om een dwangsom op te leggen voor het niet tijdig beslissen.
Het College heeft uitspraak gedaan zonder zitting, omdat het over voldoende informatie beschikte om te concluderen dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn. Volgens artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een indiener het bestuursorgaan in gebreke stellen voordat beroep kan worden ingesteld. Appellante stelde dat deze ingebrekestelling niet nodig was, omdat de situatie spoedeisend was. Het College oordeelde echter dat appellante niet had aangetoond dat de zaak zo spoedeisend was dat een ingebrekestelling niet kon worden afgewacht. Het College concludeerde dat appellante zelf het risico had genomen door een koopcontract te ondertekenen met een opschortende voorwaarde die afhankelijk was van de uitbetaling van de subsidies.
Uiteindelijk verklaarde het College de beroepen niet-ontvankelijk en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Dijk, en werd openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.