ECLI:NL:CBB:2022:560

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
22/1238, 22/1398 en 22/1466
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op subsidieaanvragen COVID-19

In deze zaak heeft appellante, een B.V., subsidie aangevraagd op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de kwartalen Q2, Q3 en Q4 van 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft deze aanvragen afgewezen bij drie afzonderlijke besluiten in maart 2022. Omdat de minister nog niet op de bezwaarschriften van appellante had beslist, heeft appellante beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Appellante verzocht het College om vast te stellen dat de minister niet tijdig had beslist en om een dwangsom op te leggen voor het niet tijdig beslissen.

Het College heeft uitspraak gedaan zonder zitting, omdat het over voldoende informatie beschikte om te concluderen dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn. Volgens artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een indiener het bestuursorgaan in gebreke stellen voordat beroep kan worden ingesteld. Appellante stelde dat deze ingebrekestelling niet nodig was, omdat de situatie spoedeisend was. Het College oordeelde echter dat appellante niet had aangetoond dat de zaak zo spoedeisend was dat een ingebrekestelling niet kon worden afgewacht. Het College concludeerde dat appellante zelf het risico had genomen door een koopcontract te ondertekenen met een opschortende voorwaarde die afhankelijk was van de uitbetaling van de subsidies.

Uiteindelijk verklaarde het College de beroepen niet-ontvankelijk en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van griffier mr. A.A. Dijk, en werd openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/1238, 22/1398 en 22/1466
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2022 in de zaken tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigden: prof. mr. A. Knook, mr. E.M.M. Besselink en mr. S. van Duren),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. M.J.H. van der Burgt en mr. M. van den Brink).

Inleiding

1. Appellante heeft subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste laste financiering COVID-19 (TVL) aangevraagd voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 2021 (Q2, Q3 en Q4 2021). Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen bij drie afzonderlijke besluiten van 15 maart 2022 (Q2 2021), 18 maart 2022 (Q3 2021) en 31 maart 2022 (Q4 2021). Appellante heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Omdat verweerder nog niet op haar bezwaarschriften heeft beslist, heeft appellante beroep ingesteld bij het College. Zij verzoekt het College om vast te stellen dat verweerder niet op tijd heeft beslist en dat hij om die reden een dwangsom aan appellante moet betalen. Daarnaast verzoekt appellante het College om verweerder op te dragen binnen twee weken alsnog te beslissen op de bezwaarschriften en te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij dat niet doet.
2. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het over voldoende informatie beschikt om vast te stellen dat de beroepen (kennelijk) niet-ontvankelijk zijn. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.

Het wettelijk kader dat van toepassing is

3. Uit artikel 6:12 van de Awb blijkt het volgende. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of een bezwaarschrift, kan de indiener daartegen in beroep gaan. Voordat diegene beroep kan instellen, moet de indiener het bestuursorgaan in gebreke stellen. Dit betekent dat de indiener per brief aan het bestuursorgaan laat weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op de aanvraag of het bezwaar. Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de indiener beroep instellen bij de bestuursrechter om een beslissing af te dwingen bij het bestuursorgaan. Er bestaat een uitzonderingsmogelijkheid: als redelijkerwijs niet van de indiener gevraagd kan worden dat hij het bestuursorgaan eerst in gebreke stelt, kan hij direct beroep instellen zodra het bestuursorgaan te laat is met beslissen. In het beroepschrift kan de indiener de bestuursrechter ook verzoeken om de dwangsom vast te stellen, die het bestuursorgaan aan de indiener moet betalen voor elke dag dat te laat is beslist.

Beoordeling

4. Uit artikel 7:10, eerste en derde lid, van de Awb volgt dat verweerder binnen zes weken op het bezwaar moet beslissen en dat hij die termijn één keer met zes weken mag verlengen. De termijn begint te lopen op de dag waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Dat betekent dat verweerder uiterlijk op 19 juli 2022 (Q2 2021), 22 juli 2022 (Q3 2021) en 4 augustus 2022 (Q4 2021) had moeten beslissen. Het College stelt vast dat verweerder nog geen beslissingen op bezwaar heeft genomen en dus te laat is.
5.1
Vervolgens stelt het College vast dat appellante verweerder niet in gebreke heeft gesteld. Appellante voert aan dat de uitzondering van artikel 6:12, derde lid, van de Awb op haar van toepassing is: van haar kon redelijkerwijs niet gevraagd worden verweerder eerst in gebreke te stellen, voordat zij beroep instelde bij het College. Zij heeft dit standpunt als volgt toegelicht. Op 20 mei 2022 heeft appellante een verkoopovereenkomst ondertekend inzake de verkoop van al haar aandelen in [naam 2] (de moedermaatschappij van appellante). In deze overeenkomst is als opschortende voorwaarde opgenomen dat de aangevraagde subsidies op grond van de TVL alsnog worden uitbetaald. Aan alle overige voorwaarden uit de overeenkomst is inmiddels voldaan. De notariële levering van de aandelen moet uiterlijk op 30 september 2022 afgerond zijn. In verband met de voorbereidingen daartoe, zal begin september 2022 voldaan moeten zijn aan de voorwaarde met betrekking tot de TVL. Appellante meent dat gelet hierop niet van haar verlangd kon worden dat zij verweerder eerst in gebreke stelde om vervolgens nog eens twee weken te moeten wachten met het instellen van beroep.
5.2
Het College volgt dit standpunt van appellante niet. Uit de toelichting bij artikel 6:12, derde lid, van de Awb is af te leiden dat de ingebrekestelling achterwege kan blijven als de zaak zozeer spoedeisend is, dat een ingebrekestelling niet kan worden afgewacht (Kamerstukken II 2005/06, 30 435, nr. 3, blz. 17). Het College is van oordeel dat de zaken van appellante niet zozeer spoedeisend zijn. Als appellante meteen na het verstrijken van de beslistermijnen ingebrekestellingen had verstuurd en verweerder had vervolgens binnen twee weken beslist, dan had zij vóór begin september duidelijkheid gehad. Als verweerder niet binnen twee weken had beslist, had appellante nog tijdig beroep in kunnen stellen tegen het niet tijdig beslissen. Het College betrekt ook bij haar oordeel dat appellante de spoedeisendheid feitelijk zelf veroorzaakt heeft. Verweerder heeft op 25 april 2022, 26 april 2022 en 6 mei 2022 ontvangstbevestigingen aan appellante verstuurd, waarin is aangegeven dat de beslistermijnen verlengd worden en dat er vanwege de grote hoeveelheid bezwaarschriften kans op vertraging is. Desalniettemin heeft appellante op 20 mei 2022 een koopcontract gesloten met daarin de genoemde opschortende voorwaarde. Daarmee heeft zij een risico genomen dat voor haar rekening dient te blijven.
6. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022.
w.g. R.W.L. Koopmans w.g. A.A. Dijk
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Na deze termijn kan het College uw verzetschrift niet meer in behandeling nemen. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.