In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouder en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van fosfaatrechten en de omvang van een ontheffing. De appellant, een melkveehouder, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin zijn fosfaatrecht was vastgesteld op 3.592 kg. De appellant betwistte de berekening van de ontheffing en stelde dat de minister ten onrechte was uitgegaan van de melkproductie in 2015 in plaats van 2018. Het College oordeelde dat de minister terecht de peildatum van 2 juli 2015 had gehanteerd en dat de erkenning van de last niet op de melkproductie in 2015, maar op het aantal dieren dat de appellant niet kon houden door het niet tijdig verwezenlijken van zijn uitbreidingsplannen, betrekking had. Het College verklaarde het beroep tegen het herzieningsbesluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen herzieningsbesluit II ongegrond. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de appellant.