In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 juli 2022 uitspraak gedaan over de verzoeken om voorlopige voorzieningen van een verzoeker tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang die hem waren opgelegd vanwege vermeende overtredingen van de Wet dieren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker niet tijdig had voldaan aan de opgelegde maatregelen, waaronder het zorgen voor een schone en hygiënische huisvesting voor zijn dieren, en dat de maatregelen die hem waren opgelegd niet onredelijk waren. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende zwaarwegende belangen zijn om de opgelegde maatregelen te schorsen, en heeft de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen. De voorzieningenrechter heeft daarbij opgemerkt dat de last onder dwangsom en de last onder bestuursdwang in beginsel rechtmatig zijn, maar dat er enige twijfel bestaat over de motivering van de maatregel met betrekking tot de schuilmogelijkheden voor de cavia's. De voorzieningenrechter heeft de minister de gelegenheid gegeven om in de beslissing op bezwaar nader te motiveren waarom de maatregelen noodzakelijk zijn. De uitspraak is openbaar gedaan en de proceskostenveroordeling is afgewezen.