ECLI:NL:CBB:2022:445

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
21/224
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 en de ontvankelijkheid van een aanvraag

In deze zaak is in geschil of appellante op 1 april 2020 een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 heeft ingediend. Appellante heeft geen ontvangstbevestiging overgelegd die aantoont dat zij op de genoemde datum een aanvraag heeft gedaan. Evenmin is er bewijs dat er op die datum een storing was bij het eLoket van verweerder. Het College oordeelt dat appellante zelf verantwoordelijk is voor het verifiëren of haar aanvraag daadwerkelijk is ontvangen, vooral omdat zij geen ontvangstbevestiging heeft ontvangen. Het niet indienen van een aanvraag komt voor rekening en risico van appellante. Aangezien niet is aangetoond dat er een aanvraag is gedaan, kon verweerder geen besluit nemen waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Het bezwaar van appellante is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/224

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2022 in de zaak tussen

[naam 1] B.V. h/o [naam 2] , te [woonplaats] , appellante,

(gemachtigde: G.J. van Krugten)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. M.J.H. van der Burgt en C. Zieleman).

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2022. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Appellante heeft bij brief van 22 oktober 2020 bezwaar gemaakt omdat geen uitbetaling van de tegemoetkoming Covid-19 heeft plaatsgevonden. Zij stelt dat zij een aanvraag voor een tegemoetkoming op basis van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (Beleidsregel) heeft ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen besluit heeft genomen. Uit de door appellante aangedragen gegevens en intern onderzoek is gebleken dat appellante geen aanvraag heeft ingediend.
2. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij voldoet aan alle voorwaarden uit de Beleidsregel, waardoor zij in aanmerking zou moeten komen voor tegemoetkoming. Appellante voert aan dat haar adviseur op 1 april 2020 om 12:55 uur een aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel heeft ingediend. Deze aanvraag is vrijwel tegelijkertijd ingediend met de aanvraag voor een andere onderneming van appellante. Deze laatste aanvraag is op dezelfde manier ingediend en is wel gehonoreerd. Volgens appellante is mogelijk sprake geweest van een storing bij verweerder ten tijde van verzending van de aanvraag.
3. Verweerder stelt dat hij het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellante geen tijdige aanvraag heeft ingediend. Zoals in het verweerschrift en ter zitting toegelicht, is uit onderzoek gebleken dat appellante op 1 april 2020 in totaal 8 keer heeft ingelogd op het eLoket tussen 10.50 uur en 12.44 uur en om 12:53 uur een profiel heeft aangemaakt. In het profiel van appellante is echter geen aanvraag voor een tegemoetkoming zichtbaar. Verweerder merkt op dat appellante mogelijk het aanmaken van een profiel heeft aangezien voor het indienen van een aanvraag. Appellante heeft geen ontvangstbevestiging ontvangen. Dit had voor haar en haar adviseur een signaal moeten zijn dat de aanvraag niet was ingediend. Met name omdat voor de aanvraag voor de andere onderneming van appellante wel een ontvangstbevestiging is verzonden naar de adviseur. Van een storing bij het eLoket op 1 april 2020 is verweerder niet gebleken. Niet is gebleken dat appellante binnen de aanvraagperiode aan verweerder blijk heeft gegeven van het voornemen of de wens tot het doen van een aanvraag of hiervoor binnen de aanvraagperiode contact heeft opgenomen met verweerder. Verweerder verwijst naar de uitspraak van het College van 12 oktober 2021, (ECLI:NL:CBB:2021:942), waarin is bevestigd dat het niet tijdig indienen van een aanvraag voor een tegemoetkoming voor rekening en risico van appellante komt.
4. Ter beoordeling van het College staat de vraag of het besluit van verweerder om het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk te verklaren omdat geen aanvraag is gedaan, in rechte stand kan houden. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
4.1
In geschil is of appellante op 1 april 2020 een aanvraag heeft ingediend. Appellante heeft geen ontvangstbevestiging overgelegd waaruit zou blijken dat zij op 1 april 2020 een aanvraag heeft ingediend. Evenmin is gebleken dat op 1 april 2020 sprake was van een storing bij het eLoket van verweerder. Van appellante mag worden verwacht dat zij nagaat of de aanvraag waarvan zij meent dat zij die heeft verstuurd, maar waarvoor zij geen ontvangstbevestiging heeft ontvangen, ook daadwerkelijk is ontvangen door verweerder. Het niet indienen van een aanvraag voor tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel komt voor rekening en risico van appellante. Omdat niet is gebleken dat appellante een aanvraag heeft gedaan, kon verweerder ook geen besluit nemen waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar van appellante daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in samenwerking met mr. M. Khababi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2022.
w.g. H.S.J. Albers w.g. M. Khababi