In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 juli 2022, zaaknummer 21/813, staat de afwijzing van een subsidieaanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat centraal. De appellante, Foodcase International B.V., had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020. De aanvraag werd afgewezen omdat de onderneming op de peildatum 15 maart 2020 stond ingeschreven met een SBI-code die niet in de bijlage van de TVL was opgenomen. De appellante betoogde dat de afwijzing onterecht was, omdat de SBI-code niet overeenkwam met de feitelijke bedrijfsactiviteiten en dat er sprake was van een administratieve omissie.
Het College oordeelde dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van ondernemers die door een onjuiste SBI-code niet voor subsidie in aanmerking kwamen. Het College stelde vast dat de regeling in strijd was met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen voorziening was voor ondernemers die feitelijk onder de doelgroep van de TVL vallen, maar niet aan de formele eisen voldoen. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de feitelijke activiteiten van de onderneming. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de appellante.