ECLI:NL:CBB:2022:423

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
20/1166
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen maatregel van waarschuwing en geldboete opgelegd aan accountant wegens niet voldoen aan PE-verplichting

Op 19 juli 2022 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in een hoger beroep van een accountant die door de accountantskamer was bestraft met een waarschuwing en een geldboete wegens het niet voldoen aan de permanente educatie (PE) verplichtingen. De accountant, die in de jaren 2016, 2017 en 2018 was ingeschreven in het accountantsregister, had onvoldoende uren aan PE-activiteiten geregistreerd. De accountantskamer had vastgesteld dat de accountant in totaal 39 uur te weinig had besteed aan PE-activiteiten in de driejaarscyclus en had daarom de klacht gegrond verklaard. De accountant had echter in hoger beroep aangevoerd dat hij wel degelijk aan zijn PE-verplichting had voldaan en dat hij de brieven van de beroepsorganisatie niet had ontvangen omdat hij in het buitenland woonde.

Tijdens de zitting op 3 juni 2022 was de accountant niet verschenen, maar de beroepsorganisatie had zich laten vertegenwoordigen. Het College heeft de argumenten van de accountant en de beroepsorganisatie in overweging genomen. De beroepsorganisatie gaf aan dat zij, indien de accountant tijdig zijn activiteiten had geregistreerd, de klacht over de registratieplicht zou hebben ingetrokken. Het College heeft geoordeeld dat de accountant in de periode van 2016 tot en met 2018 aan zijn PE-verplichting had voldaan, ondanks dat hij dit pas in hoger beroep duidelijk maakte. Hierdoor kon de gegrondverklaring van de klacht door de accountantskamer niet in stand blijven.

Het College heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de accountantskamer vernietigd en klachtonderdeel a ongegrond verklaard. De opgelegde maatregelen van waarschuwing en geldboete zijn komen te vervallen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 19 juli 2022.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/1166

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 juli 2022 op het hoger beroep van:

[naam] , te [plaats] ( [land] ), appellant,

tegen de uitspraak van de accountantskamer van 20 november 2020, gegeven op een klacht, door de
Koninklijke Nederlandse beroepsorganisatie van accountants(Nba) ingediend tegen appellant
(gemachtigde: mr. A. Sukkel).

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van
20 november 2020, met kenmerk 20/1365 Wtra PE (niet gepubliceerd).

De NbA heeft een schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift gegeven.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2022. Appellant is niet verschenen. De Nba heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Appellant stond in de jaren 2016, 2017 en 2018 (de driejaarscyclus) in het accountantsregister ingeschreven als accountant in business.
1.3
Appellant heeft voor de jaren 2016, 2017 en 2018 het volgende aantal uren aan activiteiten op het gebied van permanente educatie (PE) geregistreerd:
- 2016: 41 uur;
- 2017: 40 uur;
- 2018: 0 uur.
1.4
Bij brieven van 19 juli 2019, 23 september 2019 en 16 december 2019 heeft de Nba appellant erop gewezen dat hij voor de driejaarscyclus 2016-2018 onvoldoende PEactiviteiten heeft geregistreerd en is appellant in de gelegenheid gesteld om, binnen de in de brieven gestelde termijn, door hem verrichte PE-activiteiten alsnog te registreren.
1.5
Met ingang van 31 oktober 2020 is de inschrijving van appellant als accountant in het register van de Nba op eigen verzoek doorgehaald.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houdt in dat:
a. appellant minder dan 120 uur aan PE-activiteiten heeft besteed in de driejaarscyclus
2016-2018;
b. als zou blijken dat appellant wel voldoende uren aan PE-activiteiten heeft besteed, dan heeft hij niet voldaan aan de registratieplicht.
2.2
Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer klachtonderdeel a gegrond verklaard, omdat appellant over de driejaarscyclus 2016-2018 in totaal 39 uur te weinig heeft besteed aan PE-activiteiten. Hierdoor heeft appellant in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid gehandeld. De accountantskamer is niet toegekomen aan de behandeling van klachtonderdeel b. Omdat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is, zijn aan appellant de maatregelen van waarschuwing en geldboete, ter hoogte van € 2.730,-, opgelegd.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Op grond van de (ten tijde hier van belang geldende) Nadere voorschriften permanente educatie (NVPE) moet de accountant per driejaarscyclus minimaal 120 uur aan PEactiviteiten besteden. Per kalenderjaar moet de accountant minimaal 20 uur aan PEactiviteiten besteden (artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b, van de NVPE). De accountant in business besteedt per driejaarscyclus minimaal 60 uur aan gestructureerde PEactiviteiten. In aanvulling daarop kan de accountant in business ongestructureerde PE -activiteiten verrichten met een maximum van 20 uur per kalenderjaar (artikel 2, vijfde lid, van de NVPE).
De accountant moet de door hem verrichte PE-activiteiten over een kalenderjaar uiterlijk
31 maart van het daaropvolgende kalenderjaar registreren (artikel 4, eerste lid, van de NVPE).
3.2
Appellant stelt dat hij de brieven van de Nba over de registratie van PEactiviteiten voor de driejaarscyclus 2016-2018 niet heeft ontvangen. Dat is volgens hem te wijten aan het feit dat hij (sinds tien jaar) woont en werkt in [land] en dat zijn post naar het adres van zijn broer in Nederland wordt gestuurd. Appellant erkent evenwel dat dit niet afdoet aan zijn verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor tijdige registratie van door hem verrichte PE-activiteiten. In het hogerberoepschrift stelt appellant – door een opsomming te geven van door hem verrichte activiteiten – dat hij in 2018 44 uur aan PE-activiteiten heeft besteed.
Appellant voert verder aan dat zijn financiële situatie het niet toelaat om de aan hem in de bestreden uitspraak opgelegde geldboete van € 2.730,- te voldoen. Hij verzoekt dan ook de geldboete kwijt te schelden dan wel deze te matigen. Ter onderbouwing van zijn geringe financiële draagkracht heeft appellant de voorlopige aanslag inkomstenbelasting 2019 overgelegd. Appellant wijst er in dit verband tot slot nog op dat – naast dat hij niet meer werkzaam is als accountant – hij mede als gevolg van zijn financiële situatie de Nba (bij brief van 3 oktober 2020) heeft verzocht om zijn inschrijving als accountant per direct in het register door te halen.
3.3
In reactie op het hogerberoepschrift geeft de Nba aan dat zij ten aanzien van verrichte, maar nog niet geregistreerde activiteiten als vaste gedragslijn hanteert dat zij aanvaardt dat deze in een tuchtrechtelijke procedure – ook in hoger beroep – alsnog in aanmerking worden genomen. Het College wordt dan ook in overweging gegeven om de door appellant in 2018 kennelijk verrichte, maar nog niet geregistreerde 44 uur aan PE-activiteiten alsnog in aanmerking te nemen. Wat betreft een op te leggen tuchtrechtelijke maatregel, en de eventuele beoordeling van de in dat kader gestelde financiële situatie van appellant, refereert de Nba zich aan het oordeel van het College.
Ter zitting heeft de Nba in aanvulling op haar (eerdere) reactie verklaard dat zij klachtonderdeel b. in de procedure bij de accountantskamer zou hebben ingetrokken, indien appellant het overzicht van de door hem in 2018 verrichte PE-activiteiten reeds in die procedure had overgelegd. Aan het vereiste om (in de driejaarscyclus 2016-2018) minimaal 120 uur aan PE-activiteiten te besteden is dan immers (alsnog) voldaan en de Nba neemt (thans) het standpunt in dat zij tegen het niet (tijdig) registreren van PE-activiteiten geen aparte klacht indient. Gelet daarop ziet de Nba aanleiding klachtonderdeel b in deze hogerberoepsprocedure in te trekken.
3.4
Het College is, gezien het door appellant in hoger beroep gestelde, en het standpunt van de Nba daarover, van oordeel dat appellant in de periode van 2016 tot en met 2018 heeft voldaan aan zijn PE-verplichting. Appellant heeft weliswaar pas in hoger beroep duidelijk gemaakt dat hij voldoende PE-activiteiten heeft verricht, maar mede gelet op de hiervoor onder 3.3 uiteengezette vaste gedragslijn van de Nba, ziet het College aanleiding de bedoelde PE-activiteiten alsnog in aanmerking te nemen. Dit betekent dat de gegrondverklaring van klachtonderdeel a door de accountantskamer niet in stand kan blijven. Omdat daarmee de – wegens het niet voldoen aan de PE-verplichting – opgelegde maatregelen van waarschuwing en geldboete komen te vervallen, behoeft de door appellant gestelde (geringe) financiële draagkracht geen bespreking meer.
3.5
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de accountantskamer dient te worden vernietigd. Het College zal met toepassing van artikel 43i van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) de zaak zelf afdoen. Klachtonderdeel a zal ongegrond worden verklaard. Dit heeft tot gevolg dat de door de accountantskamer aan appellant opgelegde maatregelen van waarschuwing en geldboete komen te vervallen
.Nu de Nba het door de accountantskamer niet beoordeelde klachtonderdeel b heeft ingetrokken, komt het College niet toe aan de behandeling van dat klachtonderdeel.
4. De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wtra.

Beslissing

Het College:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden tuchtuitspraak;
- verklaart klachtonderdeel a ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. H.S.J. Albers en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. J.M. Baars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 juli 2022.
w.g. J.L.W. Aerts de griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.