ECLI:NL:CBB:2022:412

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
22/848
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van maatregelen opgelegd aan veehouder in het kader van de Wet Dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 7 juli 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een veehouder. De veehouder had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin hem een last onder bestuursdwang was opgelegd ter voorkoming van herhaling van overtredingen met betrekking tot de zorg voor zijn runderen. De voorzieningenrechter heeft op 28 juni 2022 de zaak behandeld, waarbij de veehouder werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P. Sipma, en de minister werd vertegenwoordigd door mr. B.M. Kleijs.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de opgelegde maatregelen onvoldoende duidelijk waren voor de veehouder, waardoor hij niet goed kon voldoen aan de eisen die aan hem werden gesteld. De maatregelen betroffen onder andere de zorg voor de voeding en verzorging van de runderen, en de voorzieningenrechter stelde vast dat de minister niet had aangetoond dat de veehouder in overtreding was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er sprake was van spoedeisend belang en dat de maatregelen 2, 3, 4 en 5 geschorst moesten worden tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de veehouder, die op € 1.900,50 werden vastgesteld.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van de overheid naar veehouders over de te nemen maatregelen en de voorwaarden waaronder deze moeten worden nageleefd. De voorzieningenrechter heeft de minister opgedragen het betaalde griffierecht van € 184,- aan de veehouder te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/848
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juli 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. P. Sipma),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker een last onder bestuursdwang ter voorkoming van herhaling opgelegd. Verzoeker wordt middels dit besluit gelast een vijftal overtredingen op te heffen en opgeheven te houden ten aanzien van de zorg voor zijn runderen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2022.
Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voor verweerder is tevens [naam 2] verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder aan verzoeker de volgende vijf maatregelen opgelegd:
1. U moet ervoor zorgen dat uw runderen een voor dat dier toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voer krijgen toegediend op een wijze die past bij het ontwikkelingsstadium van het rund.
2. U moet ervoor zorgen dat uw runderen worden verzorgd door een voldoende aantal vakbekwame personen.
3. U moet ervoor zorgen dat uw runderen slechts onder de hoede worden gesteld van een persoon die kennelijk tot de verzorging in staat is.
4. U moet ervoor zorgen dat uw runderen worden verzorgd door een persoon die beschikt over de voor die verzorging nodige kennis en vaardigheden.
5. U moet ervoor zorgen dat een bedrijfsgezondheidsplan en een bedrijfsbehandelplan worden opgesteld door een dierenarts.
De hiervoor door verweerder gegeven begunstigingstermijnen, uiteenlopend van één dag tot 14 dagen, zijn inmiddels verstreken. Verweerder heeft toegezegd geen actie te ondernemen voordat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Aan de last onder bestuursdwang ter voorkoming van herhaling is een termijn van achttien maanden verbonden.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Verweerder stelt dat verzoeker zelf invloed heeft op het al dan niet opheffen van de overtredingen. Indien verzoeker uitvoering geeft aan de last, zal er ook geen bestuursdwang plaatsvinden, aldus verweerder.
3.2
Hoewel verweerder op zichzelf terecht stelt dat met het voldoen aan de opgelegde maatregelen wordt voorkomen dat bestuursdwang wordt toegepast, dient dan wel duidelijk te zijn hoe aan de opgelegde maatregelen kan worden voldaan. De voorzieningenrechter overweegt dat het, zoals nader uiteengezet verderop in deze uitspraak, gelet op de inhoud van de opgelegde maatregelen voor verzoeker onvoldoende duidelijk is hoe hij hieraan kan voldoen
.Als verweerder constateert dat niet aan een last wordt gedaan, volgt geen nader besluit waartegen verzoeker een rechtsmiddel en een daaraan gekoppeld verzoek om voorziening kan instellen. Gelet hierop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van spoedeisend belang.
4. Ten aanzien van maatregel 1 komt de voorzieningenrechter tot het volgende voorlopige oordeel. Maatregel 1 is opgelegd, omdat tijdens de controle op 31 januari 2022, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in het rapport van bevindingen van 9 februari 2022, een overtreding van artikel 1.7, onder c, van het Besluit houders van dieren (Bhd) is geconstateerd. De omschreven bevindingen, ondersteund door fotomateriaal, vormen voldoende onderbouwing om voornoemde overtreding te kunnen vaststellen. Verweerder was dan ook bevoegd om maatregel 1 op te leggen en het College ziet geen aanleiding voor een oordeel dat deze last niet evenredig zou zijn.
5.1
Ten aanzien van de maatregelen 2, 3 en 4 wordt het volgende overwogen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat deze maatregelen zijn opgelegd omdat de verzorging van de runderen van verzoeker in de visie van verweerder structureel niet voldoet aan de basisvoorwaarden die daarvoor gelden. Dit leidt verweerder tot de conclusie dat deze verzorging niet vakbekwaam wordt gedaan.
5.2
Verzoeker voert aan dat onduidelijk is hoe hij kan voldoen aan de maatregel. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat aan de maatregel kan worden voldaan door de basisvoorwaarden voor de verzorging van runderen na te leven. Het gaat dan volgens verweerder om het voeren, het water geven, het op orde houden van de luchtkwaliteit en zorgen voor hygiënische huisvesting van de runderen. Het niet voldoen aan de basisvoorwaarden zijn indicatoren dat geen sprake is van vakbekwaamheid, aldus verweerder.
5.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat het opleggen van de maatregelen 2, 3 en 4 niet wordt onderbouwd door concrete constateringen van een overtreding van artikel 1.7, onder a en/of b, van het Bhd, maar indirect moet worden afgeleid uit het rapport van bevindingen van
9 februari 2022 en gedane constateringen in het verleden. Met het primaire besluit in de hand wenst verweerder bestuursdwang toe te passen indien wordt geconstateerd dat niet is voldaan aan de ‘basisvoorwaarden’, waarbij dit dan wordt terug gevoerd onder de noemer ‘vakbekwaamheid’. De voorzieningenrechter acht hiermee onvoldoende duidelijk wat verzoeker moet doen om aan de opgelegde maatregelen te voldoen. Het standpunt van verweerder brengt met zich dat indien bij een controle ook maar iets wordt geconstateerd ten aanzien van de door verweerder omschreven basisvoorwaarden, kan worden overgegaan tot het toepassen van bestuursdwang om dit te herstellen. Dit terwijl bij de controle op 31 januari 2022 geen overtredingen zijn geconstateerd ten aanzien van het water geven, het op orde houden van de luchtkwaliteit en de hygiënische huisvesting van de runderen van verzoeker. Daarmee zijn de genoemde maatregelen naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet proportioneel. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om de maatregelen 2, 3 en 4 te schorsen.
6. Ten aanzien van maatregel 5 het volgende. Verzoeker heeft gesteld dat een bedrijfsgezondheidsplan en een bedrijfsbehandelplan zijn opgesteld en aanwezig zijn en dit ook zo was ten tijde van het opleggen van de last. Verweerder heeft dit niet betwist. De voorzieningenrechter houdt het er voorlopig op dat deze plannen er zijn en verzoeker niet in overtreding was op het moment van het opleggen van de last. In de bezwaarprocedure zal dit nader aan de orde moeten komen. Tot die tijd zal de voorzieningenrechter ook deze maatregel schorsen.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit van 16 mei 2022 wat betreft de maatregelen 2, 3, 4 en 5 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast wordt een reiskostenvergoeding van € 55,80 (dagretour 2e klas Heerenveen-Den Haag) en verletkosten (melken, voeren en stalwerkzaamheden) van € 326,70 toegekend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst de met het primaire besluit opgelegde maatregelen 2, 3, 4 en 5 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.900,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. A. Verhoeven
Afschrift verzonden aan partijen op: