In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen VOF [naam 1] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, een nertsenfokkerij, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van de minister die voorschotten op schadevergoeding hadden toegekend na het ruimen van nertsen op drie bedrijfslocaties vanwege een SARS-CoV-2 besmetting. De minister had de bezwaren van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat er volgens hem geen procesbelang meer was, aangezien de schadevergoeding definitief was vastgesteld in eerdere besluiten van 8 september 2020.
Het College heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. Het College oordeelde dat de bezwaren van appellante tegen de voorschotbesluiten niet konden leiden tot een betere positie, omdat de definitieve schadevergoeding al was vastgesteld. De appellante had geen bezwaar gemaakt tegen deze definitieve besluiten, waardoor haar procesbelang bij de bezwaren tegen de voorschotbesluiten was vervallen. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en bevestigt dat als er geen mogelijkheid is om in een betere positie te komen, het bezwaar niet ontvankelijk kan worden verklaard.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 juli 2022, en de voorzitter van het College, mr. R.C. Stam, heeft de beslissing in aanwezigheid van griffier mr. C.H.R. Mattheussens genomen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.