ECLI:NL:CBB:2022:351

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
22/843
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake spoedbestuursdwang voor papegaaien

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 juni 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening na het opleggen van spoedbestuursdwang door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De verzoeker, een houder van papegaaien, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, dat inhield dat papegaaien uit zijn loods waren weggehaald vanwege overtredingen van de wetgeving omtrent dieren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de huisvesting waar de dieren zouden worden teruggeplaatst voldeed aan de geldende wet- en regelgeving. De voorzieningenrechter stelde vast dat de situatie in de loods onhygiënisch was en dat er onvoldoende verzorging was voor de dieren. Ondanks dat de verzoeker had aangegeven dat hij de vogels op korte termijn naar een betere locatie zou verplaatsen, was er geen concrete onderbouwing voor deze claim. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van de minister om de dieren in bewaring te houden zwaarder woog dan het belang van de verzoeker bij terugkeer van de vogels. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/843

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juni 2022 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , verzoeker,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. E.M.M. Geerligs).

Procesverloop

Op 8 april 2022 heeft verweerder spoedbestuursdwang toegepast wegens overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder d, e en f, van het Besluit houders van dieren.
Verweerder heeft daarbij uit een loods van verzoeker te Beers papegaaiachtigen weggevoerd en in bewaring genomen.
Bij besluit van 26 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder zijn beslissing tot toepassing van de spoedbestuursdwang op schrift gesteld.
In dit besluit heeft verweerder vermeld onder welke voorwaarden verzoeker de dieren terug kan krijgen:
  • verzoeker betaalt de geschatte kosten voor transport, opvang en verzorging;
  • verzoeker draagt er zorg voor dat de huisvesting waar de dieren worden teruggeplaatst voldoet aan de geldende wet- en regelgeving. Vóór terugplaatsing beoordeelt de inspecteur van de NVWA de locatie. Dit gebeurt pas nadat verzoeker de geschatte kosten betaald heeft;
  • verzoeker zorgt ervoor dat er voldoende geschikt voer op de locatie aanwezig is.
Indien verzoeker niet aan de gestelde voorwaarden voldoet start verweerder - zodra de gezondheidstoestand van de dieren voldoende is - een verkoopprocedure.
Daarnaast heeft verweerder in het besluit medegedeeld dat het bedrijf van verzoeker onder verscherpt toezicht wordt geplaatst.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2022.
Verzoeker is daarbij in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is namens verweerder ter zitting verschenen X.E. Blaauw.

Overwegingen

Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
Het verzoek strekt ertoe dat een voorlopige voorziening wordt getroffen, primair inhoudende dat de vogels binnen drie werkdagen aan verzoeker worden teruggegeven, en subsidiair, voor zover het primaire verzoek wordt afgewezen, verweerder te verbieden de in bewaring gestelde vogels van verzoeker te verkopen aan een derde zolang er nog geen beslissing op bezwaar is genomen.
Aangezien verweerder heeft aangegeven dat, indien verzoeker niet aan de gestelde voorwaarden voldoet, op korte termijn een verkoopprocedure zal worden gestart, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang gelegen bij de gevraagde voorziening.
Uit het rapport inspectiebevindingen van 12 april 2022 blijkt, samengevat weergegeven, dat op 8 april 2022 in de door verzoeker gehuurde loods door de toezichthouders het volgende is geconstateerd:
  • in meerdere kweekkooien bevonden zich vele papegaaiachtigen. Enkele vogels vlogen los rond;
  • op de bodem van de kooien lagen uitwerpselen, die hopen van wel 10 tot 20 centimeter hoog vormden. Het strooisel in de kooien was schimmelig. In de gehele loods was sprake van een penetrante ammoniaklucht. In de loods vlogen honderden vliegen;
  • de meeste vogels beschikten niet over voldoende dan wel geschikt voer. Het voer dat nog in de voerbakken zat, was niet eetbaar;
  • de meeste vogels beschikten niet over water. Als er in een drinkbak nog water zat, dan was dit sterk vervuild met uitwerpselen van de aanwezige vogels;
  • er lagen meerdere kadavers in de loods (minimaal acht). Het was niet meer te achterhalen welke soort vogels dit waren. Deze vogels waren uitgedroogd en waarschijnlijk door maden leeggegeten. Hieruit was op te maken dat deze vogels al langer geleden gestorven waren.
In de algemene dierenartsverklaring over de in bewaring genomen vogels, opgemaakt op 12 april 2022, staat vermeld dat het verenkleed veelal slecht is, dat veel vogels gedeeltelijk kaal zijn of zichzelf hebben kaal geplukt, dat er veel vogels zijn met lange snavels, waarvan enkele brokkelig zijn; dat de neusdoppen van enkele vogels zijn beschadigd en veel vogels trekken met hun poten; dat enkele vogels ‘bol’ zitten en minder actief zijn en dat bij sommige vogels de kleur van de veren afwijkend is. De dierenarts concludeert dat de bevindingen wijzen op onvoldoende verzorging en mogelijk zelfs onvoldoende medische zorg en dat er aanwijzingen zijn voor mogelijk onderliggende aandoeningen zoals papegaaienziekte, besmetting met het polyomavirus en PBFD (bek- en verenziekte).
In de dierenartsverklaringen over enkele individuele vogels, opgemaakt op 12 april 2022, worden onder meer de volgende de volgende constateringen genoemd: slechte veerconditie, bleke irissen, kale buik, lange snavel, lange nagels, oogontsteking, wondjes aan de poten, afwijkende poten.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een inspectierapport. Worden die bevindingen betwist, dan dient te worden onderzocht of er grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding(en) ten grondslag kunnen worden gelegd.
Verzoeker heeft niet bestreden dat de situatie in de loods onhygiënisch was, dat er onvoldoende (schoon en geschikt) voer en water aanwezig was en dat er meerdere gestorven dieren zijn aangetroffen, maar stelt dat hij juist die dag van plan was om de vogels op zeer korte termijn over te brengen naar een locatie waar goede verzorging wel gewaarborgd was. Verzoeker stelt daarnaast dat het toezichtrapport onjuistheden bevat ten aanzien van het aantal vogels en de precieze vogelsoorten die zouden zijn aangetroffen. Daarmee heeft verzoeker de belangrijkste bevindingen naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende weersproken.
De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van overtredingen van artikel 1.7, aanhef en onder d, e en f van het Besluit houders van dieren. Verweerder was dus in beginsel bevoegd om handhavend op te treden.
De voorzieningenrechter is daarnaast van oordeel dat de op 8 april 2022 aangetroffen situatie spoedeisend was, geen uitzicht bood op onmiddellijk herstel en dermate ernstig was dat voldoende aanleiding bestond om zonder voorafgaande last en zonder voorafgaand besluit terstond bestuursdwang toe te passen zoals bedoeld in artikel 5:31, eerste en tweede lid, van de Awb.
De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat om - in afwachting van de bezwaarprocedure – een voorlopige voorziening te treffen.
Hoewel door verzoeker op 21 juni 2022 een huurovereenkomst is overgelegd voor de huur van een loods met ingang van 2 mei 2022, heeft hij naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog immer onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de huisvesting waar de dieren zullen worden teruggeplaatst voldoet aan de geldende wet- en regelgeving. Er is niet concreet gemaakt hoe de vogels gehuisvest worden, hoe voeding en verzorging zullen plaatsvinden, hoe voorkomen wordt dat er opnieuw een voor de gezondheid van de dieren bedreigende situatie kan ontstaan en verweerder is ook niet in de gelegenheid gesteld de locatie voor de huisvesting van de vogels vooraf te beoordelen. De voorzieningenrechter weegt daarbij verder mee dat verzoeker het reeds eerder liet voorkomen dat hij opvang ter beschikking had, terwijl later bleek dat de toenmalig gemachtigde van verzoeker op 3 mei 2022 met verweerder heeft afgesproken dat de vogels drie weken langer in de opvang konden blijven.
Daarom acht de voorzieningenrechter teruggave van de vogels (nog steeds) niet verantwoord.
Als de vogels nog langer in bewaring blijven zullen de kosten verder oplopen. Verzoeker heeft aangegeven niet over de middelen te beschikken om deze te kosten te kunnen voldoen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het belang van verweerder om de dieren in bewaring te houden en – zodra hun gezondheidstoestand dat toelaat en de kosten van de bewaring de waarde van de dieren dreigen te overstijgen – om de dieren te verkopen zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij het terugkrijgen van de vogels.
Dit betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek afwijst.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2022.
De voorzieningenrechter is verhinderd w.g. H.G. Egter van Wissekerke
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: