In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 juni 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening na het opleggen van spoedbestuursdwang door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De verzoeker, een houder van papegaaien, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, dat inhield dat papegaaien uit zijn loods waren weggehaald vanwege overtredingen van de wetgeving omtrent dieren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de huisvesting waar de dieren zouden worden teruggeplaatst voldeed aan de geldende wet- en regelgeving. De voorzieningenrechter stelde vast dat de situatie in de loods onhygiënisch was en dat er onvoldoende verzorging was voor de dieren. Ondanks dat de verzoeker had aangegeven dat hij de vogels op korte termijn naar een betere locatie zou verplaatsen, was er geen concrete onderbouwing voor deze claim. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van de minister om de dieren in bewaring te houden zwaarder woog dan het belang van de verzoeker bij terugkeer van de vogels. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen.