ECLI:NL:CBB:2022:350

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
21/1256
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar inzake subsidie aanvraag TVL Q1

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in het beroep van [naam] B.V. tegen de niet-ontvankelijkverklaring van hun bezwaar door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft een aanvraag voor subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 voor de periode TVL Q1. Het primaire besluit van 4 mei 2021, waarin de aanvraag werd afgewezen, leidde tot een bezwaar dat door verweerder niet-ontvankelijk werd verklaard op 27 september 2021, omdat appellante te laat bezwaar zou hebben gemaakt.

Appellante stelde dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden, maar niet bij verweerder was aangekomen. Het College heeft vastgesteld dat appellante voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift binnen de wettelijke termijn was verzonden, en dat de niet-ontvankelijkverklaring door verweerder onterecht was. Het College oordeelde dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het beroep is gegrond verklaard, en verweerder is opgedragen het bezwaarschrift alsnog inhoudelijk te behandelen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 360,- en de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 759,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1256
uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2022 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] , appellante,

(gemachtigde: I. Schlössels)
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 voor de periode TVL Q1 afgewezen.
Bij besluit van 27 september 2021 heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Het College doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak.
2. Verweerder heeft aan de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van appellante ten grondslag gelegd dat appellante te laat bezwaar heeft gemaakt en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
3. Het eerste lid van artikel 6:9 van de Awb bepaalt, in samenhang met artikel 6:7 van de Awb, dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. De bezwaartermijn eindigde op 15 juni 2021. Het door appellante per gewone post ingediende bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 19 juli 2021. Dit betekent dat het bezwaarschrift niet binnen de daarvoor gestelde termijn van zes weken is ingediend.
5. Appellante voert aan dat zij het bezwaarschrift binnen de termijn heeft verzonden, namelijk op 10 mei 2021, maar dat dit niet bij verweerder is aangekomen. Dit blijkt uit een handgeschreven overzicht van de uitgaande post van haar gemachtigde. Om deze reden kan niet redelijkerwijs worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest.
6. Het College stelt vast dat appellante aan de hand van de (handgeschreven) verzendadministratie van haar financieel adviseur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift binnen de wettelijke termijn is verzonden. Dat het bezwaarschrift niet tijdig bij verweerder is aangekomen, kan appellante niet worden aangerekend. Gelet hierop is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar van appellante daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder dient het bezwaarschrift alsnog inhoudelijk te behandelen.
7. Het beroep is gegrond. Het College ziet aanleiding om verweerder op te dragen het door appellante betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden en verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van het beroep te veroordelen. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan appellante te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van
E.E.M. Koomen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 juli 2022.
w.g. D. Brugman w.g. E.E.M. Koomen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij het College. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.