Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juni 2022 in de zaak tussen
V.O.F. [naam] , te [plaats] , appellante
de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
€ 6.818,-.
€ 6.818,-.
Standpunt appellante
Standpunt verweerder
Beoordeling door het College
rent statements, een
operators statement,
X-readsen het contract en de
final settlementmet Mannings. Het College is het met verweerder eens dat uit deze stukken niet op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt dat appellante in Q4 2019 de omzet heeft gemaakt die zij in haar aanvraag heeft genoemd. Uit deze stukken blijkt echter wel dát er in die periode omzet is gemaakt in het Verenigd Koninkrijk. Appellante heeft bovendien voldoende toegelicht dat en waarom er geen facturen zijn. De TVL schrijft niet voor dat de omzet in een geval als dit direct op € 0,- gesteld moet worden, maar laat ruimte om na te gaan welke omzet er in ieder geval wél gemaakt is. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij in dit geval geen gebruik heeft gemaakt van die ruimte. Uit de beschikbare stukken moet verweerder kunnen afleiden welke omzet appellante in Q4 2019 in het Verenigd Koninkrijk (in ieder geval) gemaakt heeft.
Beslissing
- draagt verweerder op om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
– A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;
– B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;
– C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;
– D voor het subsidiepercentage, dat wordt berekend aan de hand van de formule 28,57% x B + 41,43.
(…)