ECLI:NL:CBB:2022:328

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
20/525
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag extra betaling jonge landbouwers op basis van blokkerende zeggenschap

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor extra betaling voor jonge landbouwers, die was ingediend door appellante voor het jaar 2019. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB, omdat de door appellante opgegeven jonge landbouwer op de peildatum niet beschikte over de vereiste blokkerende zeggenschap.

De appellante, een besloten vennootschap, stelde dat de jonge landbouwer wel degelijk blokkerende zeggenschap had, onder andere door een besluit van de aandeelhoudersvergadering. Het College oordeelde echter dat de beoordeling van blokkerende zeggenschap dient te gebeuren op basis van de registratie in het handelsregister en dat de juistheid daarvan moet worden aangetoond met de statuten van de rechtspersoon. Aangezien uit de statuten niet bleek dat de jonge landbouwer op de peildatum over blokkerende zeggenschap beschikte, werd de afwijzing van de aanvraag door de minister terecht geacht.

Het College concludeerde dat de jonge landbouwer niet voldeed aan de eisen voor de extra betaling en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de statuten in de beoordeling van blokkerende zeggenschap binnen besloten vennootschappen, en dat notulen niet als bewijs kunnen dienen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/525

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2022 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigden: N.G. Knook en [naam 2] AA),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Wullink).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om extra betaling jonge landbouwers voor het jaar 2019 afgewezen op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 30 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2022. Namens appellante zijn verschenen [naam 2] AA, [naam 3] en [naam 4] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Appellante is een besloten vennootschap met vier bestuurders, die op
hun beurt eveneens besloten vennootschappen zijn. Een van de bestuurders is [naam 5] B.V.
1.2
In de Gecombineerde opgave 2019 heeft appellante (onder meer) verzocht om uitbetaling van de extra betaling voor jonge landbouwer. Daarbij is [naam 3] , enig aandeelhouder van de bestuurder [naam 5] B.V., als jonge landbouwer opgegeven.
2. Verweerder heeft de aanvraag van appellante afgewezen. In het bestreden besluit heeft hij daartoe uiteengezet dat de door appellante opgegeven jonge landbouwer op de peildatum niet beschikte over de vereiste blokkerende zeggenschap. Of appellante blokkerende zeggenschap heeft, beoordeelt verweerder op basis van de registratie van appellante in het Handelsregister. Daaruit blijkt dat alle bestuurders onbeperkt bevoegd zijn om beheershandelingen te verrichten. Uit artikel 26 van de door appellante overgelegde statutenwijziging volgt dat de jonge landbouwer geen blokkerende zeggenschap heeft. Dit omdat ieder aandeel recht geeft op het uitbrengen van één stem en uit het aandeelhoudersregister blijkt dat alle vier de bestuurders van appellante evenveel aandelen bezitten. Daarnaast bepaalt artikel 26 dat alle besluiten worden genomen bij volstrekte meerderheid van uitgebrachte stemmen, zodat de jonge landbouwer niet zelfstandig besluiten kan blokkeren.
3. Appellante is het daarmee niet eens. Zij vindt dat zij recht heeft op de extra betaling voor jonge landbouwers en voert in dat verband aan dat de jonge landbouwer beschikt over blokkerende zeggenschap. Na toetreding van de jonge landbouwer als mededirecteur van appellante, is namelijk op 6 juni 2018 tijdens een algemene aandeelhoudersvergadering besloten dat alle bestuurders beperkt gevolmachtigd zijn tot een bedrag van € 25.000,-. Bij besluiten boven de € 25.000,- is goedkeuring van alle bestuurders vereist. Volgens appellante blijkt dan ook uit meerdere stukken, waaronder de notulen van 6 juni 2018, dat de jonge landbouwer blokkerende zeggenschap heeft. Appellante acht het standpunt van verweerder dat blokkerende zeggenschap bij een besloten vennootschap alleen door middel van statuten kan worden aangetoond onjuist. Dit zorgt volgens appellante voor ongelijkheid ten opzichte van een maatschap of een vennootschap onder firma.
4. Het College overweegt als volgt.
4.1
Een van de eisen om als jonge landbouwer te kunnen worden aangemerkt is – kort gezegd – dat deze daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over het bedrijf moet kunnen uitoefenen tijdens elk jaar van de door het bedrijf ingediende aanvraag voor de betaling in het kader van de regeling voor jonge landbouwers. Dit volgt uit artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 639/2014). Voor daadwerkelijke langdurige zeggenschap is onder meer vereist dat de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,-, zo is bepaald in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Beleidsregel). De blokkerende zeggenschap dient uiterlijk op 15 mei van het eerste jaar waarin de jonge landbouwer een aanvraag indient, te zijn verkregen en te staan geregistreerd in het handelsregister. De juistheid van de registratie kan, indien sprake is van een besloten vennootschap, desgevraagd worden aangetoond door het overleggen van de statuten van de rechtspersoon (artikel 5, tweede lid, aanhef, onder a, van de Beleidsregel).
4.2
Het College is met verweerder van oordeel dat de jonge landbouwer geen blokkerende zeggenschap heeft. Uit artikel 5, tweede lid, onder a, van de Beleidsregel volgt dat de blokkerende zeggenschap wordt beoordeeld op basis van de registratie in het handelsregister en dat de juistheid daarvan dient te kunnen worden aangetoond met de statuten van de rechtspersoon en niet met de notulen (vergelijk de uitspraak van 18 december 2018, ECLI:CBB:2018:673, onder 3.2). Met de notulen kan appellante de blokkerende zeggenschap dus niet aantonen, terwijl appellante ter zitting heeft erkend dat uit de statuten niet blijkt dat de door appellante opgegeven jonge landbouwer op de peildatum beschikte over een blokkerende zeggenschap. Dat in het geval van een besloten vennootschap de Beleidsregel voorschrijft dat de juistheid van de registratie alleen kan worden aangetoond door het overleggen van statuten en in het geval van een maatschap of een vennootschap onder firma kan worden volstaan met een schriftelijke overeenkomst, acht het College vanwege het verschil in juridische structuur niet onaanvaardbaar.
4.3
De conclusie is dat verweerder de aanvraag om extra betaling voor jonge landbouwers terecht heeft afgewezen.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.
w.g. A. Venekamp w.g. K. Naganathar