ECLI:NL:CBB:2022:319

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
21/647
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Randvoorwaardenkorting GLB en verzorging van zieke of gewonde dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Maatschap [naam 1] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het geschil betreft de randvoorwaardenkorting die aan appellante is opgelegd wegens het niet-naleven van de verplichting om zieke of gewonde dieren onmiddellijk op passende wijze te verzorgen. De minister had op 30 maart 2021 een randvoorwaardenkorting van 5% vastgesteld op de rechtstreekse betalingen voor het jaar 2020, welke later is verlaagd naar 3% na bezwaar van appellante. Appellante heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat de korting onevenredig is en dat verweerder had moeten volstaan met een 'early warning'. Tijdens de zitting op 4 mei 2022 is appellante bijgestaan door haar gemachtigde en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het College heeft overwogen dat de niet-naleving van de zorgplicht voor zieke of gewonde dieren ernstig is, gezien het feit dat tien geiten met aandoeningen niet op de juiste wijze zijn verzorgd. De regelgeving vereist dat een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt, zich houdt aan de beheerseisen die zijn vastgelegd in de Europese regelgeving. Het College heeft geoordeeld dat de minister terecht de randvoorwaardenkorting heeft opgelegd en dat er geen aanleiding was om het kortingspercentage te verlagen. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard, en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/647

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juni 2022 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] , te [woonplaats] , appellante

(gemachtigde: ir. S. Boonstra),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniels).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Uitvoeringsregeling) een randvoorwaardenkorting vastgesteld van 5% op de aan appellante voor het jaar 2020 te verlenen rechtstreekse betalingen.
Bij besluit van 28 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en een randvoorwaardenkorting vastgesteld van 3% op de aan appellante voor het jaar 2020 te verlenen rechtstreekse betalingen.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2022. Aan de kant van appellante is verschenen [naam 2] , bijgestaan door de gemachtigde van appellante. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het geschil gaat over de randvoorwaardenkorting die verweerder aan appellante heeft opgelegd wegens het niet-naleven van de verplichting om een dier dat ziek of gewond lijkt, onmiddellijk op passende wijze te verzorgen, zo nodig af te zonderen in een passend onderkomen voorzien van droog strooisel, en wanneer de zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, zo spoedig mogelijk een dierenarts te raadplegen.
2. Het bedrijf van appellante is op 30 november 2020 bezocht door een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). De inspecteur heeft op 10 december 2020 een rapport van bevindingen opgemaakt. Als bijlage bij dit rapport is een visitebrief van de dierenarts van appellante van 3 december 2020 gevoegd.
3. Nadat verweerder het rapport van bevindingen van 10 december 2020 van de NVWA had ontvangen, heeft verweerder voor het jaar 2020 een randvoorwaardenkorting opgelegd.
4. In het bestreden besluit staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“(…)
Tijdens een fysieke controle, die op 30 november 2020 heeft plaatsgevonden op uw bedrijf, is geconstateerd dat er tien geiten aanwezig waren met diverse aandoeningen. Volgens de toezichthouder van de NVWA waren deze geiten niet onmiddellijk op passende wijze verzorgd en bovendien niet afgezonderd in een passend onderkomen. Op uw bedrijf was geen gelegenheid aanwezig om zieke dieren af te zonderen. Volgens de stallijst waren er 4.251 geiten aanwezig op uw bedrijf.
De tien geiten met aandoeningen betreffen de volgende levensnummers:
- NL [nummer 1] lange klauw overstrekking;
- NL [nummer 2] kreupel overstrekking, bekappen;
- NL [nummer 3] links abces op schouder;
- NL [nummer 4] rechtsvoor kreupel;
- NL [nummer 5] oornecrose;
- NL [nummer 6] overstrekking;
- NL [nummer 7] rechtsachter kreupel;
- NL [nummer 8] rechtsvoor dikke klauw;
- NL [nummer 9] overstrekking kreupel en
- NL [nummer 10] overstrekking.
Naar aanleiding van de inspectie van 30 november 2020 heeft uw praktiserend dierenarts uw bedrijf op 3 december 2020 bezocht, waar hij de genoemde tien geiten heeft bekeken en behandeld. De geit met levensnummer NL [nummer 7] had rechtsachter een dik kootgewricht en is door uw dierenarts geëuthanaseerd.
De problemen bij de geiten betroffen voornamelijk klauwproblemen en kreupelheid. Uw dierenarts heeft geconstateerd dat de bekapte klauwen zeker niet slecht waren, en dat er geen ontstekingen te zien waren.
(…)”
5. Op grond van de artikelen 91, 92 en 93 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1306/2013) dient een landbouwer die rechtstreekse betalingen ontvangt de in bijlage II genoemde, uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen in acht te nemen. Deze beheerseisen zijn in Nederland onder meer uitgewerkt in artikel 3.1, aanhef en onder a en bijlage 3, punt 13.6 bij de Uitvoeringsregeling, waarin wordt verwezen naar artikel 1.7, aanhef en onder c, en artikel 2.4, vierde en vijfde lid, van het Besluit houders van dieren. Deze bepalingen, in samenhang gelezen, zien op de verplichting dat degene die een dier houdt, ervoor zorgdraagt dat een dier dat ziek of gewond lijkt, onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd, zo nodig wordt afgezonderd in een passend onderkomen voorzien van droog strooisel en dat wanneer die zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, zo spoedig mogelijk een dierenarts dient te worden geraadpleegd.
6. Het College stelt voorop dat op grond van de hiervoor weergegeven bepalingen de volledige betaling van de door de landbouwer aangevraagde rechtstreekse landbouwsteun afhankelijk is gesteld van de naleving van regels op het gebied van milieu, voedselveiligheid, diergezondheid en dierenwelzijn en eisen inzake een goede landbouw- en milieuconditie. Bij niet-naleving van deze randvoorwaarden wordt het steunbedrag gekort of ingetrokken.
7. Appellante verzoekt in het beroepschrift om de inhoud van het bezwaarschrift en de hierop betrekking hebbende correspondentie als herhaald en ingelast te beschouwen.
In aanvulling hierop voert zij het volgende aan. Appellante betwist de niet-naleving niet. Zij betoogt dat verweerder had moeten volstaan met het geven van een zogenoemde ‘early warning’ dan wel de korting had moeten verlagen naar 1%, omdat de korting van 3% onevenredig is. Concreet gaat het om tien geiten waarbij een iets mindere fysieke gesteldheid is waargenomen op een totaal van 4.251 geiten (< 0,25% van het aantal dieren). Bij een dergelijke bedrijfsomvang zijn er altijd wel dieren minder gezond, dan wel minder fysiek gesteld. De omvang van de overtreding is marginaal. Voor de ernst van de overtreding verwijst appellante naar de verklaring van de eigen dierenarts, die stelt dat de bekapte klauwen niet slecht waren en dat er geen ontstekingen te zien waren. Zeker met het oog op het aspect van herhaalde niet-nalevingen is het terugbrengen van het kortingspercentage van belang, gelet op de omvang van de koppel. Het bestreden besluit geeft geen blijk van een zorgvuldige belangenafweging en ontbeert een deugdelijke en zorgvuldige belangenafweging. Ter zitting heeft appellante hier nog aan toegevoegd dat geiten eigenzinnige dieren zijn en dat afzondering van een geit van de koppel een averechts effect kan hebben. Verder heeft appellante opgemerkt dat bij een bedrijf met de omvang als die van appellante de diergeneeskundige verzorging van de geiten plaatsvindt op basis van koppelmanagement, waarbij iedere twee weken een dierenarts langs komt.
8. De mededeling van appellante in het beroepschrift dat zij verzoekt om hetgeen in het bezwaarschrift naar voren is gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen - zonder daarbij aan te geven in welke opzicht, in haar visie, de reactie van verweerder in het bestreden besluit ontoereikend was – is onvoldoende om te spreken van een beroepsgrond waar het College op dient in te gaan.
9. Wanneer een geconstateerde niet-naleving het gevolg is van nalatigheid van de begunstigde, wordt een verlaging van in de regel 3% toegepast (artikel 39, eerste lid, eerste alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (Verordening 640/2014)). Het betaalorgaan kan evenwel op basis van de beoordeling van het belang van de niet-naleving dat de bevoegde controleautoriteit in het evaluatiegedeelte van het controleverslag daaraan heeft toegekend op basis van de in artikel 38, eerste tot en met vierde lid, van Verordening 640/2014 genoemde criteria, besluiten om dat percentage te verlagen tot 1% of te verhogen tot 5% van het in de eerste alinea bedoelde totale bedrag dan wel, in de gevallen waarin de bepalingen inzake de betrokken eis of norm speelruimte laten om geen gevolg te geven aan de vastgestelde niet-naleving, of in de gevallen waarin overeenkomstig artikel 17, vijfde en zesde lid, van Verordening 1305/2013 bijstand wordt verleend, in het geheel geen verlagingen op te leggen (artikel 39, eerste lid, tweede alinea, van Verordening 640/2014). De criteria genoemd in artikel 38, eerste tot en met vierde lid, van Verordening 640/2014 zijn, kort gezegd, herhaling, omvang, ernst en permanent karakter van een niet-naleving. Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval vanwege de omvang en de ernst van de niet-naleving geen aanleiding bestond om te volstaan met het geven van een ‘early warning’ dan wel om het kortingspercentage te verlagen. Daarbij neemt het College in aanmerking dat in dit geval tien dieren met aandoeningen niet zijn afgezonderd en niet op een passende wijze zijn verzorgd. De betrokken norm geldt ten aanzien van ieder afzonderlijk dier. Er is geen uitzondering gemaakt voor dieren in een grote koppel of geiten. De opmerking van de dierenarts van appellante dat de bekapte klauwen niet slecht waren en dat er geen ontstekingen te zien waren, doet er niet aan af dat de dieren door hem zijn behandeld en dat één dier is geëuthanaseerd. Dit bevestigt de bevindingen van de NVWA-inspecteur.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, mr. M.M. Smorenburg en mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. I.C. Hof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.
De voorzitter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen w.g. I.C. Hof