In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 juni 2022, zaaknummer 21/331, is het beroep van Vita Square B.V. tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat ongegrond verklaard. De zaak betreft een correctie op de Speur- en Ontwikkelingswerkverklaring (S&O-verklaring) die aan appellante was afgegeven voor de periode januari tot en met september 2018. De minister had de S&O-verklaring gecorrigeerd op basis van artikel 25, tweede lid, onder a, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva), omdat de uitgaven die door appellante waren opgegeven niet in overeenstemming waren met de werkelijke inzet voor S&O. Appellante had gesteld dat de proeffabriek voor 34% van de tijd was ingezet voor S&O, maar de minister concludeerde op basis van de overgelegde administratie dat dit percentage slechts 22% was.
Tijdens de hoorzitting had appellante de gelegenheid om haar standpunt toe te lichten, maar het College oordeelde dat de door appellante overgelegde administratie onvoldoende inzichtelijk maakte dat het opgegeven percentage van 34% juist was. Het College benadrukte dat de toerekening van de uitgaven voor S&O op eenvoudige en duidelijke wijze uit de administratie moet blijken. De appellante had niet de benodigde gegevens overgelegd om haar standpunt te onderbouwen, waardoor de minister terecht de correctie had toegepast.
Het College concludeerde dat de minister op basis van de wetgeving en de overgelegde gegevens de correctie van de S&O-verklaring mocht doorvoeren. De uitspraak bevestigt het belang van een zorgvuldige administratie door S&O-inhoudingsplichtigen en de noodzaak om de werkelijke uitgaven voor S&O duidelijk te documenteren. De beslissing van de minister om het bezwaar van appellante ongegrond te verklaren werd dan ook bevestigd.