ECLI:NL:CBB:2022:303

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
22/400
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op handhavingsverzoek door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft Stichting Wakker Dier, vertegenwoordigd door mr. J.L. Baar, beroep ingesteld tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit omdat deze niet tijdig heeft beslist op een handhavingsverzoek. Wakker Dier verzocht de minister om handhavend op te treden tegen viskwekerijen die meervallen slachten zonder verdoving. Na het indienen van het verzoek op 7 september 2021, heeft de minister op 2 november 2021 de beslistermijn verlengd, maar uiteindelijk niet binnen een redelijke termijn beslist. Wakker Dier heeft de minister op 16 december 2021 in gebreke gesteld en vervolgens op 25 februari 2022 beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Het College heeft vastgesteld dat het beroep gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist. Het College heeft de minister opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het handhavingsverzoek en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de minister te laat beslist, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan Wakker Dier ter hoogte van € 379,50.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/400
uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 14 juni 2022 in de zaak tussen

Stichting Wakker Dier, te Amsterdam, Wakker Dier

(gemachtigde: mr. J.L. Baar),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister.

Inleiding

1. Wakker Dier heeft de minister verzocht handhavend op te treden tegen viskwekerijen die meervallen slachten zonder verdoving. Omdat de minister niet heeft gereageerd op dit handhavingsverzoek, heeft Wakker Dier beroep ingesteld bij het College. Daarin verzoekt Wakker Dier het College vast te stellen dat de minister niet op tijd heeft beslist en te bepalen dat hij om die reden een dwangsom moet betalen aan Wakker Dier. Daarnaast verzoekt Wakker Dier het College om de minister op te dragen op korte termijn alsnog te beslissen op het handhavingsverzoek en te bepalen dat de minister een dwangsom verbeurt als hij dat niet doet. In deze uitspraak beoordeelt het College dat beroep en dat verzoek.
2. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het over voldoende informatie beschikt om vast te stellen dat het beroep (kennelijk) gegrond is. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet noodzakelijk is.

Hoe het College deze zaak moet beoordelen

3. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of een bezwaarschrift, kan de indiener daartegen in beroep gaan. Voordat diegene beroep kan instellen, moet de indiener het bestuursorgaan in gebreke stellen. Dit betekent dat de indiener per brief aan het bestuursorgaan laat weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op de aanvraag of het bezwaar. Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de indiener beroep instellen bij de bestuursrechter om een beslissing af te dwingen bij het bestuursorgaan. Daarbij kan de indiener de bestuursrechter ook verzoeken om de dwangsom vast te stellen, die het bestuursorgaan aan de indiener moet betalen voor elke dag dat te laat is beslist.

Beoordeling

De minister heeft te laat beslist op het handhavingsverzoek van Wakker Dier
4. Wakker Dier heeft op 7 september 2021 een handhavingsverzoek bij de minister ingediend. In de wet is geen concrete termijn opgenomen waarbinnen de minister op een handhavingsverzoek moet beslissen. In zo’n geval moet het bestuursorgaan binnen een ‘redelijke termijn’ een besluit nemen (artikel 4:13, eerste lid, van de Awb). De vraag is dan wat een redelijke termijn is. De redelijke beslistermijn is in elk geval verstreken als het bestuursorgaan niet binnen acht weken een besluit heeft genomen en ook niet heeft meegedeeld dat de termijn wordt verlengd (artikel 4:13, tweede lid, van de Awb).
5. Het College stelt vast dat de minister niet binnen een redelijke termijn heeft beslist op het handhavingsverzoek van Wakker Dier. Weliswaar heeft de minister op 2 november 2021 de beslistermijn verlengd met zes weken en meegedeeld dat hij 14 december 2021 een besluit zou nemen, maar dat heeft de minister niet gedaan. De minister heeft namelijk op 16 december 2021 Wakker Dier laten weten dat hij de beslistermijn opnieuw verlengt tot 15 februari 2022. Zelfs als een tweede verlenging van de beslistermijn als redelijk kan worden beschouwd, heeft de minister ook deze beslistermijn niet gehaald. In de brief van 24 maart 2022 aan het College staat immers dat de minister binnen vier weken een besluit zal nemen op het handhavingsverzoek. Wakker Dier stelt dus terecht dat de minister niet op tijd heeft beslist.
Wakker Dier heeft de minister in gebreke gesteld
6. Voor een beoordeling door het College van een beroep tegen het niet op tijd beslissen is nodig dat de indiener het bestuursorgaan in gebreke heeft gesteld. Wakker Dier heeft dat op 16 december 2021 gedaan. Toen heeft zij de minister per brief verzocht om binnen twee weken te beslissen op het handhavingsverzoek. Vervolgens heeft Wakker Dier op 25 februari 2022 beroep ingesteld bij het College. Dat is ruim acht weken na het verstrijken van de twee weken die zij de minister had gegeven. Wakker Dier heeft dus aan deze voorwaarde voldaan.
7. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. Dit betekent dat Wakker Dier gelijk krijgt.
De minister moet alsnog een besluit nemen op het handhavingsverzoek
8. Voor het geval de minister nog geen besluit heeft genomen op het handhavingsverzoek van Wakker Dier, bepaalt het College dat hij dat alsnog moet doen. De termijn die het College daarvoor stelt is binnen twee weken nadat deze uitspraak is verzonden. Beslist de minister niet op tijd, dan verbindt het College daaraan een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat de minister niet beslist op het handhavingsverzoek met een maximum van € 15.000,-.
Dwangsom en proceskosten
9. Wakker Dier heeft het College ook verzocht om de hoogte van de dwangsom vast te stellen die de minister moet betalen omdat hij niet op tijd heeft beslist. In artikel 4:17 van de Awb is bepaald dat de minister een dwangsom moet betalen voor elke dag dat hij te laat is, met een maximum van 42 dagen. Gerekend vanaf twee weken na de ontvangst van de ingebrekestelling op 16 december 2021, bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het College stelt vast dat de minister de maximale dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd.
10. Verder veroordeelt het College de minister tot vergoeding van de proceskosten. De hoogte van deze kosten is vastgesteld aan de hand van artikel 1, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de rechtsbijstand door de gemachtigde stelt het College de kosten vast op € 379,50- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • stelt de door de minister te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt de minister op binnen twee weken na de dag van deze uitspraak een besluit te nemen op het handhavingsverzoek van Wakker Dier;
  • bepaalt dat de minister aan Wakker Dier een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,- bedraagt, met een maximum van 15.000,-;
  • veroordeelt de minister tot betaling van een proceskostenvergoeding van € 379,50 aan Wakker Dier voor de verleende rechtsbijstand door de gemachtigde;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan Wakker Dier te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2022.
w.g. D. Brugman w.g. C.M.J. Rouwers
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij het College. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.