In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van Maatschap [naam 1] tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Verzoekster had schadevergoeding gevraagd naar aanleiding van een herzieningsbesluit van 1 oktober 2018, waarbij haar fosfaatrecht was verlaagd. Het College oordeelde dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat zij daadwerkelijk schade had geleden als gevolg van dit besluit. De verzoekster had in 2018 een verkoop van fosfaatrechten willen realiseren, maar deze verkoop was door de verlaging van het fosfaatrecht opgeschort. De schade werd door verzoekster geschat op € 19.625,-, maar het College stelde vast dat er geen bewijs was van een daadwerkelijke verkoop of schade. Het College benadrukte dat alleen daadwerkelijk geleden schade voor vergoeding in aanmerking komt en dat de hypothetische schadeberekening van verzoekster niet voldeed aan de vereisten. Daarnaast werd het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de procedure niet langer dan twee jaar had geduurd. Het College wees de verzoeken om schadevergoeding af.