ECLI:NL:CBB:2022:290

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
21/1302
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verboden gezondheidsclaim in levensmiddelenadvertentie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister voor Medische Zorg tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had geoordeeld dat er geen sprake was van een verboden gezondheidsclaim in de advertentie van [naam 2], die levensmiddelen aanbiedt. De minister stelde dat de advertentie de indruk wekte dat de producten zouden bijdragen aan een gewichtsverlies van 8 tot 12% in vier weken, wat in strijd zou zijn met de Warenwet en de Verordening (EG) 1924/2006. De rechtbank oordeelde echter dat de claim grammaticaal betrekking had op de detoxkuur en niet op de levensmiddelen zelf. In hoger beroep bevestigde het College van Beroep voor het bedrijfsleven de uitspraak van de rechtbank, maar oordeelde dat het toetsingskader dat de rechtbank had gehanteerd niet juist was. Het College benadrukte dat de indruk die bij de gemiddelde consument wordt gewekt, doorslaggevend is. Het College concludeerde dat de advertentie niet de indruk wekte dat de levensmiddelen verantwoordelijk waren voor het gewichtsverlies, maar dat dit enkel gold voor de detoxkuur. Het hoger beroep van de minister werd ongegrond verklaard, en de rechtbankuitspraak werd bevestigd met verbetering van gronden. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van [naam 2].

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/270

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juni 2022 op het hoger beroep van:

de minister voor Medische Zorg, appellant

(gemachtigde: mr. I.C.M. Nijland),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 januari 2021, kenmerk ROT 19/5706, in het geding tussen
appellant
en
[naam 1],handelend onder de naam
[naam 2], te [plaats] , verweerster ( [naam 2] ),
(gemachtigde: mr. R. Oosterbroek).

Procesverloop in hoger beroep

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 19 januari 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:257).
De minister heeft een reactie op het hoger beroepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2022. Appellant en [naam 2] hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat er in het kader van de bedrijfsactiviteiten van [naam 2] voor drie verschillende levensmiddelen claims werden gebruikt die zinspelen op de snelheid of de mate van gewichtsverlies. In dat verband wijst appellant op een artikel in de [naam 3] van 23 januari 2019 met de titel ‘ […] bij [naam 2] ’ waarin een koppeling wordt gelegd tussen de in de advertentie genoemde snelheid of mate van gewichtsverlies en de in de webshop aangeboden koolhydraatarme en eiwitrijke producten ‘chocolade cracotte’, ‘biscuit chocolade’ en ‘crunch reep vanille’. Door de wijze waarop de advertentie is geformuleerd en de daarin opgenomen afbeeldingen ontstaat volgens appellant het beeld dat zowel voormelde koolhydraatarme en eiwitrijke producten als de aangeboden stofwisselingskuur hun plaats hebben in het bereiken van het in het artikel genoemde gewichtsverlies van 8 tot 12% in vier weken. Dit levert een overtreding op van artikel 2, vierde lid, van het Warenwetbesluit informatie levensmiddelen, in samenhang gelezen met artikel 12, onder b, van Verordening (EG) 1924/2006 (Verordening 1924/2006).

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van [naam 2] gegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen.
“3. Uit het artikel kan worden afgeleid dat mensen aan de hand van koolhydraatarme en eiwitrijke producten worden begeleid naar een gezond gewicht. Deze producten spelen dan ook een rol bij het afvaltraject dat door eiseres wordt aangeboden. Daarmee wordt er aan die producten de eigenschap toegeschreven dat deze gewichtsverlies opleveren, of in ieder geval daar een bijdrage aan leveren. De rechtbank is van oordeel dat daarmee echter niet wordt gezinspeeld op de snelheid en mate van het gewichtsverlies. De zinsnede ‘
waarbij je in 4 weken 8 tot 12% van je gewicht verliest’ heeft grammaticaal betrekking op de detoxkuur, zijnde de Stofwisselingskuur, die – gelet op het woordje ‘en’ naast de eerder genoemde producten kan worden ingezet. Dit volgt ook uit de verdere tekst van het artikel waarin nader wordt uitgelegd op welke wijze dit doel kan worden bereikt. Onder de vraag ‘Hoe behaal je in 4 weken 1 kledingmaat kleiner?’ wordt expliciet ingegaan op het [naam 4] Systeem en wordt nader uitgelegd dat voor het in vier weken verliezen van 8 tot 12% van het gewicht de Stofwisselingskuur dient te worden gevolgd. Hierbij worden de koolhydraatarme en eiwitrijke producten in het geheel niet meer genoemd. Gelet hierop moet ook worden aangenomen dat de onder het artikel geplaatste foto’s van de “voor-na” situatie en de claim waarbij je in 4 weken 8 tot 12% van je gewicht verliest slechts betrekking hebben op het [naam 4] Systeem dan wel de Stofwisselingskuur.
Nu het [naam 4] Systeem noch de Stofwisselingskuur zijn aan te merken als een levensmiddelencategorie, een levensmiddel of een bestanddeel daarvan, vallen deze niet onder de verbodsbepaling van artikel 12 van de Verordening (EG) 1924/2006 en levert de vermelding dat men daarmee in vier weken 8 tot 12% van het lichaamsgewicht kan verliezen niet de eiseres verweten overtreding op. Ook in de webshop, waar in het artikel naar wordt verwezen, wordt in de productbeschrijving van de betreffende producten op geen enkele wijze gezinspeeld op de snelheid of mate van gewichtsverlies. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een op grond van artikel 12, onder b, van Verordening (EG) 1924/2006 verboden gezondheidsclaim. Dat een gemiddelde lezer het artikel niet taalkundig zal ontleden, zoals verweerder in zijn verweerschrift naar voren brengt, maakt, wat daar verder ook van zij, het oordeel van de rechtbank niet anders.
4. Gelet op het vorenstaande is niet komen vast te staan dat eiseres de haar verweten overtreding heeft begaan. Verweerder heeft eiseres daarom ten onrechte de boetes opgelegd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal verder het primaire besluit herroepen. Dat betekent dat eiseres geen boetes hoeft te betalen. Wat eiseres voor het overige heeft aangevoerd, kan onbesproken blijven.”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
In hoger beroep stelt appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een gezondheidsclaim die zinspeelt op de snelheid of de mate van gewichtsverlies. De taalkundige benadering van de rechtbank is volgens appellant niet juist. Van belang is namelijk dat bij de beoordeling van een claim de ‘gemiddelde consument’ als maatstaf moet worden genomen, hetgeen volgt uit randnummer 15 van de preambule bij Verordening 1924/2006. Appellant voert aan dat een gemiddelde lezer van een huis-aan-huis weekblad als de [naam 3] de tekst uit het artikel niet taalkundig zal ontleden om te analyseren op welk deel van de zin en dus op welk product of behandelingsonderdeel de claim met betrekking tot de snelheid en mate van gewichtsverlies ziet. Bovendien is er niet alleen sprake van een gezondheidsclaim indien wordt gesteld dat er sprake is van een verband tussen de producten en de gezondheid, maar ook wanneer de indruk wordt gewekt of wordt geïmpliceerd dat dit verband bestaat. In de zin ‘ [naam 5] begeleid[t] al jaren mensen naar een gezond gewicht met koolhydraatarme en eiwitrijke producten (...) en de Stofwisselingskuur, een detoxkuur waarbij je in 4 weken 8 tot 12% van je gewicht verliest’ wordt zowel gesproken over koolhydraatarme en eiwitrijke producten, als over de detoxkuur. Appellant stelt dat hiermee in elk geval de indruk wordt gewekt of geïmpliceerd dat er een verband bestaat tussen de door [naam 2] aangeboden producten en de gezondheid, waarmee er (ook) ten aanzien van de producten wel degelijk sprake is van een claim die zinspeelt op de snelheid of de mate van gewichtsverlies. Het gebruik van het woordje ‘en’ maakt dit niet anders. Daarnaast merkt appellant op dat de rechtbank uitsluitend de eerste zin uit het artikel in haar beoordeling heeft betrokken, maar dat zij ten onrechte voorbij is gegaan aan onderstaande passage uit het artikel:
“De koolhydraatarme en eiwitrijke producten en de stofwisselingkuur zijn via de
webshop te bestellen, je kunt ze laten bezorgen of tijdens een afvalbegeleidingsconsult in de studio meenemen. De producten in de webshop zijn de goedkoopste per stuk in Nederland! “Geen hongergevoel, verantwoord en snel afvallen voor een goede prijs kwaliteit verhouding is het doel van mijn webshop en begeleiding”, zo zegt [naam 5] .”
In deze passage staat expliciet vermeld dat ook de webshop (waar de producten worden
aangeboden) – en dus niet alleen de detoxkuur – tot doel heeft om een hongergevoel te voorkomen en verantwoord en snel af te vallen.
3.2
Appellant komt in hoger beroep terug op zijn in het bestreden besluit en beroep gehandhaafde standpunt dat voor de overtreding drie boetes moeten worden opgelegd. De
gezondheidsclaim in het artikel is gebezigd ten aanzien van alle in de webshop aangeboden producten, maar is niet te herleiden tot één of meerdere specifieke producten. Omdat ook in de webshop in de productbeschrijving van de betreffende producten niet wordt gezinspeeld op de snelheid of mate van gewichtsverlies, komt appellant tot de conclusie dat de overtreding één keer is begaan. Om die reden zou slechts eenmaal het boetebedrag van € 525,- moeten worden opgelegd.
4. [naam 2] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en conformeert zich aan de uitspraak van de rechtbank.
5. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van een verboden gezondheidsclaim want de zinsnede “waarbij je in 4 weken 8 tot 12% van je gewicht verliest” heeft volgens de rechtbank grammaticaal betrekking op de detoxkuur, zijnde de Stofwisselingskuur, die – gelet op het woordje ‘en’ – naast de koolhydraatarme en eiwitrijke producten kan worden ingezet. Het College is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er geen sprake is van een verboden gezondheidsclaim, maar acht het door de rechtbank gehanteerde toetsingskader niet juist en het oordeel daarmee ontoereikend gemotiveerd. Uit artikel 2, vijfde lid, van de Verordening 1924/2006 volgt dat een gezondheidsclaim een claim is die stelt, de indruk wekt of impliceert dat er een verband bestaat tussen een levensmiddelencategorie, een levensmiddel of een bestanddeel daarvan en de gezondheid. Het College overweegt dat bij de bepaling of sprake is van een verboden gezondheidsclaim doorslaggevend is de indruk die bij de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende en bedachtzame consument kan worden gewekt. Ook uit punt 15 van de preambule van Verordening 1924/2006 blijkt dat het effect van de claim vanuit het gezichtspunt van de gemiddelde consument (een redelijk goed geïnformeerde, redelijk oplettende en voorzichtige consument) als maatstaf moet worden genomen. De grammaticale uitleg van de rechtbank doet onvoldoende recht aan deze maatstaf.
6. In dit geval wekt de advertentie voor een gemiddelde consument naar het oordeel van het College niet de indruk dat de koolhydraatarme en eiwitrijke producten er uitsluitend of mede voor zorgen dat men 8 tot 12% gewicht verliest in 4 weken. Uit het geheel van de advertentie blijkt dat met de detoxkuur dit gewichtsverlies wordt bereikt. Het College ziet in de advertentie ook geen onlosmakelijke koppeling tussen de detoxkuur en de koolhydraatarme en eiwitrijke producten waarmee de indruk wordt gewekt dat deze producten moeten worden gebruikt om het gewichtsverlies binnen 4 weken te realiseren. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een verboden gezondheidsclaim.
7. Het hoger beroep van appellant is ongegrond.
8. De uitspraak van de rechtbank kan, met verbetering van gronden, worden bevestigd.
9. Het College veroordeelt appellant in de door [naam 2] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
10. Op grond van artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt van appellant een griffierecht van € 541,- geheven.

Beslissing

Het College:
- bevestigt de aangevallen uitspraak onder verbetering van de gronden waarop deze rust;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht wordt geheven van € 541,-;
- veroordeelt appellant in de proceskosten van [naam 2] tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, mr. M. van Duuren en mr. O.L.H.W.I. Korte, in aanwezigheid van mr. N.C.H. Vrijsen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022.
De voorzitter en griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.