ECLI:NL:CBB:2022:257

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
21/884
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19; vaststelling op nihil

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 mei 2022, zaaknummer 21/884, staat de tegemoetkoming voor land- en tuinbouwondernemers in het kader van de COVID-19 maatregelen centraal. Appellante, een gerberakwekerij, had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO). Het primaire besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat de tegemoetkoming op nihil had vastgesteld, werd door de minister in een bestreden besluit bevestigd. Appellante stelde dat de berekening van de omzetderving niet correct was, omdat de locatie waar zij voorheen actief was, niet meer in aanmerking genomen had moeten worden. De minister had echter de omzet van beide locaties betrokken bij de berekening, wat leidde tot de conclusie dat het omzetverlies minder dan 30% was, waardoor appellante niet in aanmerking kwam voor de tegemoetkoming.

Tijdens de zitting werd betoogd dat de verplaatsing van de onderneming naar een nieuwe locatie in 2018 had geleid tot een lagere omzet, maar het College oordeelde dat de regeling geen ruimte bood voor deze bijzondere omstandigheden. Het College concludeerde dat de minister de TLTO correct had toegepast en dat er geen strijd was met de beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regeling en de noodzaak voor ondernemers om aan de gestelde voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor financiële steun.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/884

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2022 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats 1] , appellante

(gemachtigde: mr. [naam 7] ),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO) definitief vastgesteld op nihil en het betaalde voorschot teruggevorderd.
Bij besluit van 29 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2022. Namens appellante zijn verschenen [naam 2] , [naam 3] , mr. [naam 4] en ir. [naam 5] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 6] .

Overwegingen

1. Appellante is ondernemer in de sierteelt. Zij exploiteert een gerberakwekerij, tot 10 mei 2018 op een locatie in [woonplaats 1] en omdat verdere uitbreiding daar niet mogelijk was, vanaf medio 2018 op een locatie in [woonplaats 2] .
2. De TLTO voorziet in een tegemoetkoming in de schade geleden door ondernemingen in bepaalde landbouwsectoren door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19. De regeling is onder meer opgesteld om ondernemers in de sierteelt tegemoet te komen.
3. Een gedupeerde onderneming die in de periode van 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 meer dan 30% aan omzetderving lijdt als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 komt in aanmerking voor een tegemoetkoming.
De hoogte van de omzetderving wordt vastgesteld op 70% van het verschil tussen het gemiddelde van de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 en de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni 2020, nadat dit verschil is verminderd met het bedrag waarmee de kosten van de ondernemer als gevolg van COVID-19 zijn afgenomen. Voor gedupeerde ondernemingen in de sierteelt en voedingstuinbouw die hun teeltoppervlak na 12 maart 2017 met minimaal 10% hebben uitgebreid, wordt de tegemoetkoming berekend op basis van de omzetderving per vierkante meter.
De precieze tekst van het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. Appellante heeft op 26 mei 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de TLTO. Bij besluit van 26 mei 2020 is deze aanvraag toegewezen voor een bedrag van € 164.364, 90. Op 25 januari 2021 is namens appellante een verzoek ingediend tot vaststelling van de tegemoetkoming. Volgens appellante moet verweerder daarbij de berekening van het omzetverlies niet baseren op de gezamenlijke omzet van de locaties [woonplaats 1] en [woonplaats 2] , maar de teeltlocatie [woonplaats 1] buiten beschouwing laten omdat die is gesaneerd en in 2018 is geliquideerd. Als wordt uitgegaan van de gezamenlijke omzet van beide locaties, is haar omzetverlies inderdaad minder dan 30% en komt zij niet voor de tegemoetkoming in aanmerking.
5. Verweerder heeft de tegemoetkoming vastgesteld op nihil. Hij heeft bij de berekening ook de omzet van de teeltlocatie [woonplaats 1] betrokken en geconstateerd dat het door appellante geleden omzetverlies minder is dan 30%.
6. Naar het oordeel van het College is verweerder bij de berekening van de tegemoetkoming terecht uitgegaan van de omzet van de locaties [woonplaats 1] tot medio 2018 en vervolgens [woonplaats 2] en heeft hij de tegemoetkoming terecht vastgesteld op nihil. Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt immers dat de onderneming van appellante haar statutaire zetel heeft in [woonplaats 1] en dat de activiteit van de onderneming is de teelt van snijbloemen en snijheesters onder glas. Tot 10 mei 2018 was er de locatie in [woonplaats 1] , waarna deze is gesloten. Vervolgens is medio 2018 onder hetzelfde KvK-nummer en met dezelfde bedrijfsnaam de locatie geopend in [woonplaats 2] , waar appellante haar activiteiten, het kweken van gerbera’s, ongewijzigd heeft voortgezet. Verweerder heeft daarom terecht geoordeeld dat sprake is van het voortzetten van dezelfde onderneming en niet van een startende onderneming op de locatie in [woonplaats 2] . Verweerder heeft dus ook terecht de omzet van de locatie in [woonplaats 2] in de periode van 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 vergeleken met de gemiddelde omzet van de locaties in [woonplaats 1] en vervolgens in [woonplaats 2] in diezelfde periode over de jaren 2017 tot en met 2019. Door toepassing te geven aan artikel 2, zesde lid, van de TLTO, heeft verweerder ook rekening gehouden met de uitbreiding van het aantal vierkante meters van de nieuwe locatie in [woonplaats 2] . Verweerder heeft de regeling correct toegepast.
7. Ter zitting heeft appellante betoogd dat verweerder rekening had moeten houden met de bijzondere omstandigheid dat zij vanwege de verplaatsing van de locatie in 2018 minder omzet heeft gegenereerd. Volgens verweerder biedt de regeling daarvoor geen mogelijkheden en zijn de door appellante genoemde omstandigheden niet dusdanig dat verweerder zou moeten afwijken van de regeling. Het College volgt verweerder in dat standpunt.
8. Van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals appellante betoogt, is het College niet gebleken.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, mr. R.W.L. Koopmans en mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
w.g. B. Bastein L. Foppen

BIJLAGE

Artikel 1 van de TLTO1. In deze regeling wordt verstaan onder:

gedupeerde onderneming:in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in
artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0021777&artikel=5&g=2022-04-11&z=2022-04-11), werkzaam in de volgende sectoren:

–teelt van bloembollen

–teelt van boomkwekerijgewassen in de volle grond

–teelt van overige sierplanten in de volle grond

–teelt van perkplanten in de volle grond

–teelt van perkplanten onder glas

–teelt van potplanten onder glas

–teelt van snijbloemen en snijheesters in de volle grond

–teelt van snijbloemen en snijheesters onder glas

–groothandelaren in de producten van de hiervoor genoemde teelten

wegtransporteurs van bloembollen, sierplanten, perkplanten, potplanten, snijbloemen, heesters en boomkwekerijgewassen die transporteren van telers naar veilingen en groothandelaren

–vermeerderaars van sier-, perk- en potplanten

–veilingen van sierteeltproducten

voedingstuinbouw, te weten telers en groothandelaren van producten uit bijlage I, deel IX van
verordening 1308/2013 (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32013R1308)die specifiek zijn bestemd voor bedrijven die in het handelsregister staan ingeschreven onder een hoofdactiviteit die in de
bijlage (https://wetten.overheid.nl/BWBR0043501/2020-05-09)bij deze regeling is opgenomen, met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling of een vergelijkbare unieke aanduiding als het een andere lidstaat betreft;
gedupeerde teler:teler van fritesaardappelen;
handelsregister:handelsregister als bedoeld in
artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0021777&artikel=2&g=2022-04-11&z=2022-04-11)of een vergelijkbare registratie in een andere lidstaat;

Artikel 2 van de TLTO

1. De minister verstrekt op aanvraag een tegemoetkoming aan een gedupeerde onderneming die in de periode van 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020:
a. meer dan 30% aan omzetderving, zoals bepaald op de in het tweede tot en met zesde lid bepaalde wijze lijdt als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19;
b. geconfronteerd wordt met een combinatie van de volgende situaties:
– de productie gaat door terwijl er nauwelijks omzet wordt gemaakt;
– producten zijn slecht of niet houdbaar vanwege bederfelijkheid en er zijn geen of beperkte alternatieve toepassingsmogelijkheden; en
– in de periode maart, april en mei is een grote seizoenspiek in productie, personele bezetting en omzet.
2. De hoogte van de omzetderving wordt vastgesteld op 70% van het verschil tussen het gemiddelde van de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 en de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni 2020, nadat dit verschil is verminderd met het bedrag waarmee de kosten van de ondernemer als gevolg van COVID-19 zijn afgenomen.
(…)
6. In afwijking van het tweede lid geldt voor gedupeerde ondernemingen in de sierteelt en voedingstuinbouw die hun teeltoppervlak na 12 maart 2017 met minimaal 10% hebben uitgebreid dat de tegemoetkoming wordt gebaseerd op de omzetderving per vierkante meter, die wordt vastgesteld op 70% van het verschil tussen de gemiddelde omzet per vierkante meter van het bedrijf in de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 en de omzet per vierkante meter in de periode van 12 maart tot en met 11 juni 2020, nadat dit verschil achtereenvolgens is vermenigvuldigd met het aantal vierkante meters teeltoppervlak bestemd voor sierteeltproducten of voedingstuinbouw in 2020 en is verminderd met het bedrag waarmee de kosten van de ondernemer als gevolg van COVID-19 zijn afgenomen.

Artikel 4 van de TLTO

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen;
b. de gedupeerde onderneming in staat van faillissement verkeert dan wel bij de rechtbank een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan de onderneming is ingediend.

Artikel 6 van de TLTO

1. Uiterlijk op 31 augustus 2020 dient de gedupeerde onderneming een verzoek tot definitieve vaststelling van de tegemoetkoming bij de minister in met behulp van een door de minister beschikbaar gesteld middel door indiening van de volgende bewijsstukken:
a. het bewijs waaruit blijkt wat de daadwerkelijke omzetderving, bruto winst of opbrengstderving in de periode van 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 is, geleverd door middel van een controleverklaring van een accountant volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document;
b. een controleverklaring van een accountant over de omzet, bruto winst of opbrengst in de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document;
c. voor ondernemingen die gedurende de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 of 2019 zijn gestart, wordt de omzet, bruto winst of opbrengst berekend vanaf het moment dat er omzet is gegenereerd;
d. het bewijs waaruit blijkt met welk bedrag de kosten van de ondernemer als gevolg van COVID-19 zijn verminderd, geleverd door middel van een controleverklaring van een accountant volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document.
(…)