In deze zaak heeft de Maatschap [naam 1] beroep ingesteld tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met betrekking tot de uitbetaling van basis- en vergroeningsbetalingen onder de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB voor het jaar 2020. Het primaire besluit van 22 december 2020 kende de uitbetaling toe, maar stelde de subsidiabele oppervlakte vast op 71,96 hectare, wat leidde tot een korting. Het bestreden besluit van 19 april 2021 herzag dit bedrag, en het vervangingsbesluit van 18 augustus 2021 wijzigde de oppervlakte opnieuw naar 72,77 hectare. Tijdens de zitting op 11 maart 2022 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar vennoot en diens partner, haar bezwaren toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat het beroep van appellante van rechtswege ook betrekking heeft op het vervangingsbesluit, en dat er geen belang meer is bij het bestreden besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de subsidiabele hectares moeten voldoen aan de voorwaarden van de Europese regelgeving. De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister de percelen niet correct heeft vastgesteld, met name met betrekking tot de aanwezigheid van bermen en bomen. Het beroep tegen het vervangingsbesluit is gegrond verklaard, en de rechtbank heeft het vervangingsbesluit vernietigd, met de opdracht aan de minister om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. De proceskosten zijn niet vergoed.