Het College ziet op de door verweerder overgelegde luchtfoto’s dat de noordzijde van perceel 31 en de oostzijde van perceel 56 volledig zijn begroeid met struiken en dat grote delen van de percelen 20, 23, 53, 55, 153, 158, 159, 161, 162, 169 grijs- en lichtbruin ogen en een onregelmatige structuur hebben, wat duidt op verruiging. Verder is op de door verweerder overgelegde cyclomediabeelden te zien dat op de percelen 53, 55 en 153 struiken staan en dat op de percelen 20, 23, 153, 158, 159, 161, 162 en 169 (langs de waterkant) riet staat. Met verweerder is het College van oordeel dat de noordzijde van perceel 31, de oostzijde van perceel 56 en de percelen 20, 23, 153, 158, 159, 161, 162 en 169 dusdanig verstruikt, verruigd en bedekt zijn met riet, dat uitgesloten is dat grassen en andere kruidachtige voedergewassen daar overheersen. Dit betekent dat verweerder die (gedeeltes van de) betreffende percelen terecht niet heeft aangemerkt als subsidiabel landbouwareaal. Wat betreft perceel 19 heeft verweerder in het bestreden besluit uiteengezet waarom een lijn zichtbaar is op luchtfoto’s van dit perceel en dat deze lijn geen indicatie geeft tot waar het perceel als subsidiabel aangemerkt kan worden. Verder is op luchtfoto’s van het perceel te zien dat er bomen op staan, terwijl het overige deel van het perceel, gelet op de kleur en de structuur op de luchtfoto’s, verruigd is. Om die reden heeft verweerder ook dit perceel terecht niet aangemerkt als subsidiabel landbouwareaal.
Percelen 33, 34, 45, 54, 145, 187, 188