ECLI:NL:CBB:2022:206

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
2 mei 2022
Zaaknummer
20/449
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ISDE-subsidieaanvragen voor warmtepompen op basis van vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 mei 2022 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De appellant had 35 subsidieaanvragen ingediend voor warmtepompen, waarvan er 32 zijn afgewezen door de minister. De afwijzing was gebaseerd op de Regeling nationale EZ-subsidies, waarbij werd gesteld dat de aanvragen niet voldeden aan de voorwaarden voor zakelijke aanvragen, aangezien de koopovereenkomst voor de warmtepomp al was aangegaan vóór de indiening van de aanvragen. De appellant heeft tegen de afwijzing bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de minister. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld bij het College.

Tijdens de zitting op 14 maart 2022 is de appellant niet verschenen, maar de minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De appellant heeft zich beroepen op het vertrouwensbeginsel, maar het College oordeelde dat er geen sprake was van een concrete en ondubbelzinnige toezegging van de minister. De e-mailcorrespondentie waar de appellant naar verwees, bood geen basis voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel, omdat de minister in eerdere communicatie al had aangegeven dat de aanvragen mogelijk niet juist waren. Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvragen terecht was en dat het beroep ongegrond was.

De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de voorwaarden voor subsidieaanvragen en de noodzaak van duidelijke toezeggingen bij het beroep op het vertrouwensbeginsel. De beslissing van het College was dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/449

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 mei 2022 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Wullink).

Procesverloop

Bij 32 afzonderlijke besluiten van 9 december 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder de subsidieaanvragen van appellant op grond van de Regeling nationale EZ-subsidies (Titel 4.5 Investeringssubsidie duurzame energie) voor warmtepompen afgewezen.
Bij besluit van 10 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2022. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

In de periode van 12 maart 2019 tot en met 28 augustus 2019 heeft appellant 35 subsidieaanvragen ingediend voor warmtepompen in verschillende woningen in Groningen en Enschede.
Verweerder heeft 32 van die aanvragen afgewezen. Deze aanvragen hebben betrekking op warmtepompen voor woningen die appellant verhuurt. Dit betekent dat er sprake is van een zakelijke aanvraag en daarvoor gelden andere voorwaarden dan voor een aanvraag voor een warmtepomp in de eigen woning. Uit artikel 10, tweede lid, en artikel 22, eerste lid, onder c, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies volgt dat in het geval van een zakelijke aanvraag de koopovereenkomst voor de warmtepomp nog niet mag zijn aangegaan voordat de aanvraag is ingediend. Aan deze voorwaarde is niet voldaan en daarom heeft verweerder de aanvragen afgewezen.
Appellant betwist niet dat hij niet aan de voorwaarden voor subsidieverlening voldoet. Hij heeft zijn beroep beperkt tot een beroep op het vertrouwensbeginsel. Appellant verwijst naar e-mailcorrespondentie met verschillende medewerkers van verweerder waarin hij steun heeft gezien voor zijn keuze om de aanvragen niet als zakelijk aan te merken. Hij verzoekt het College om de subsidies alsnog te verlenen.
4. Verweerder meent dat het beroep van appellant op het vertrouwensbeginsel niet slaagt omdat geen sprake is van een concrete en ondubbelzinnige toezegging. Voor het geval het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt, heeft verweerder erop gewezen dat, omdat in dit geval niet wordt voldaan aan de vereisten van het stimulerend effect als bedoeld in artikel 6 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening, honorering van het vertrouwensbeginsel een aanspraak zou opleveren in strijd met een bepaling van het gemeenschapsrecht.
5. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is allereerst vereist dat sprake is van een concrete en ondubbelzinnige toezegging. Het College is van oordeel dat daar in dit geval geen sprake van is. Appellant heeft terecht opgemerkt dat uit de e-mails van verweerder aan (een medewerker van) appellant van 2 juli 2019 en 30 september 2019 blijkt dat bij verweerder bekend was dat hij meerdere aanvragen had ingediend als particulier. Uit de e-mail van 2 juli 2019 blijkt echter ook dat verweerder op dat moment al aan appellant liet weten dat dit mogelijk niet juist was. In deze e-mail, noch in die van 30 september 2019, heeft verweerder een concrete toezegging gedaan dat op de aanvragen van appellant positief zou worden beslist. De e-mailwisseling tussen verweerder en een adviseur van Subvention uit
juli 2018 gaat niet over de aanvragen van appellant, zodat hij ook daar geen rechten aan kan ontlenen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, mr. H.S.J. Albers en mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
3 mei 2022.
De voorzitter is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen. w.g. A.A. Dijk