In deze uitspraak van 26 april 2022 heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) het beroep van [naam 1] B.V. gegrond verklaard. De zaak betreft de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen omdat de onderneming op de peildatum 15 maart 2020 geregistreerd stond met een SBI-code die niet in aanmerking kwam voor subsidie. Appellante, die feitelijk andere activiteiten verrichtte dan die onder de SBI-code 66.29.2, stelde dat er ten onrechte geen maatwerk was geleverd en dat haar activiteiten niet correct waren beoordeeld.
Het College oordeelde dat de regeling onvoldoende rekening hield met de belangen van ondernemers die door een onjuiste SBI-code niet voor subsidie in aanmerking kwamen. Het College stelde vast dat de regeling in strijd was met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat er geen voorziening was voor ondernemers die feitelijk onder de doelgroep van de TVL vallen, maar niet aan de formele voorwaarden voldoen. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de feitelijke activiteiten van appellante. Tevens werd de minister opgedragen het door appellante betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden.