ECLI:NL:CBB:2022:175

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
21/1394
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geheimhoudingsbeslissing inzake persoonsgegevens in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 april 2022 een geheimhoudingsbeslissing genomen in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. De appellanten, drie B.V.'s, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van de Nederlandse Zorgautoriteit van 19 oktober 2021. Dit besluit betrof de vertrouwelijke behandeling van bepaalde gedingstukken, waarin persoonsgegevens waren opgenomen. De verweerster, de Nederlandse Zorgautoriteit, had aangegeven dat alleen het College kennis mocht nemen van deze vertrouwelijke gegevens, in overeenstemming met artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellanten hebben in een brief van 28 maart 2022 toestemming verleend aan het College om uitspraak te doen op basis van de weggelakte passages in de gedingstukken.

De rechter-commissaris heeft de belangen afgewogen en geconcludeerd dat de vertrouwelijkheid van de persoonsgegevens moet worden geëerbiedigd. Openbaarmaking zou een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen betekenen, terwijl de appellanten door de beperkte kennisneming niet in hun procesvoering worden benadeeld. De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat de door de verweerster aangevoerde redenen voor beperking van de kennisneming voldoende gewicht hebben en dat de appellanten geen bezwaar hebben tegen het niet inzichtelijk zijn van deze gegevens.

De beslissing van de rechter-commissaris is genomen in aanwezigheid van de griffier en houdt in dat het College, met de toestemming van de appellanten, uitspraak kan doen op basis van de volledige inhoud van de vertrouwelijke stukken. Deze beslissing benadrukt het belang van de bescherming van persoonsgegevens in bestuursrechtelijke procedures, terwijl tegelijkertijd de rechten van de appellanten worden gewaarborgd.

Uitspraak

beslissing
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 21/1394
beslissing van de rechter-commissaris op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

1.[naam 1] B.V.,

gevestigd te [plaats 1] ,

2.[naam 2] B.V.

gevestigd te [plaats 1] ,

3.[naam 3] B.V.,

gevestigd te [plaats 2] , appellanten
(gemachtigden: mr. drs. D.J.C. Post en mr. K van Berloo),
en
de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster
(gemachtigde: mr. drs. R. van den Broek).
Procesverloop
Appellanten hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster van 19 oktober 2021.
Verweerster heeft de vertrouwelijke versie van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend het College kennis zal mogen nemen van een aantal gegevens in deze stukken.
Het betreft de volgende stukken:
- B1 naam, e-mailadres en mobiel telefoonnummer van twee medewerkers van VGZ in het handhavingsverzoek van VGZ (productie 1A);
- B2 naam, e-mailadres en mobiel telefoonnummer van één medewerker van VGZ in de uitbreiding van het handhavingsverzoek van VGZ (productie 2A);
- B3 naam, e-mailadres en mobiel telefoonnummer van één medewerker van VGZ in de afdrukken van de brief bij de uitbreiding van het handhavingsverzoek van VGZ (productie 2B); en
- B4 naam, e-mailadres en mobiel telefoonnummer van één medewerker van VGZ in de e-mailwisseling naar aanleiding van de hoorzitting (productie 26).
Het beroep op vertrouwelijke kennisneming ziet uitsluitend op de persoonsgegevens en niet op de (overige) inhoud van de documenten.
Appellanten hebben desgevraagd bij brief van 28 maart 2022 gereageerd op de mededeling van verweerster en verklaard dat zij toestemming verlenen aan het College om mede op grondslag van de weggelakte passages in bovengenoemde gedingstukken uitspraak te doen.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist het College of de weigering dan wel beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Met toepassing van artikel 8:12 van de Awb heeft het College een rechter-commissaris opgedragen deze beslissing te nemen.
2. De door de rechter-commissaris te nemen beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het beroep relevante informatie en het belang dat het College beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daar staat tegenover dat openbaarmaking van bepaalde gegevens het belang van een of meer partijen onevenredig kan schaden.
3. De rechter-commissaris heeft kennisgenomen van de door verweerster als vertrouwelijk ingediende stukken B1, B2, B3 en B4, de daarbij gegeven motivering en de reactie daarop van appellanten. De rechter-commissaris is van oordeel dat de door verweerster aangevoerde gronden in dit geval voldoende gewichtige redenen bevatten om de door haar verzochte beperking van de kennisneming gerechtvaardigd te achten en overweegt daartoe het volgende.
4. De stukken waarop het verzoek ziet bevatten persoonsgegevens. Uitgangspunt is dat alle procespartijen ongehinderd toegang hebben tot alle op de zaak betrekking hebbende stukken. Onder omstandigheden kan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen en aanleiding zijn om de kennisneming van persoonsgegevens te beperken. De rechter-commissaris is na afweging van de betrokken belangen van oordeel dat de vertrouwelijkheid van deze gegevens in dit geval moet worden geëerbiedigd, omdat openbaarmaking van deze informatie leidt tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen, terwijl appellanten door de beperkte kennisneming niet worden beperkt in hun mogelijkheden om hun standpunten adequaat naar voren te brengen. De rechter-commissaris weegt daarbij mee dat appellanten in hun brief van 28 maart 2022 hebben aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben dat deze (persoons)gegevens voor hen niet inzichtelijk zijn.
5. Het College kan alleen met toestemming van de andere partijen – voor zover zij die stukken niet kennen – mede op de grondslag van die stukken uitspraak doen. Appellanten hebben die toestemming in hun brief van 28 maart 2022 al verleend, wat betekent dat het College mede op grondslag van de volledige inhoud van de stukken B1, B2, B3 en B4 uitspraak kan doen.
Beslissing
De rechter-commissaris beslist dat beperking van de kennisneming van de stukken B1, B2, B3 en B4 gerechtvaardigd is.
Aldus genomen door mr. J.H. de Wildt, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Post als griffier, op 5 april 2022. .
w.g. J.H. de Wildt w.g. I.S. Post