In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 12 april 2022, is het beroep van appellante, een onderneming, gegrond verklaard. Appellante had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, dat haar aanvraag voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 had afgewezen. De minister had de aanvraag afgewezen omdat de SBI-code waaronder appellante op 15 maart 2020 was ingeschreven, niet in de bijlage bij de TVL was opgenomen. Appellante betoogde dat de minister bij de beoordeling van haar aanvraag rekening had moeten houden met haar feitelijke werkzaamheden, in plaats van enkel met de SBI-code.
Het College oordeelde dat de regeling ten onrechte geen voorziening biedt voor ondernemers die, ondanks dat zij niet voldoen aan de formele SBI-code vereisten, wel onder de doelgroep van de TVL vallen op basis van hun feitelijke activiteiten. Het College stelde vast dat de belangen van ondernemers die door de coronamaatregelen in de problemen zijn gekomen, zwaarder wegen dan de strikte toepassing van de SBI-code. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de feitelijke activiteiten van appellante. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 759,-.