ECLI:NL:CBB:2022:165

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 maart 2022
Publicatiedatum
6 april 2022
Zaaknummer
20/835
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan procesbelang in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 maart 2022 uitspraak gedaan in het beroep van [appellante 1] B.V. en [appellante 2] B.V. tegen de Kamer van Koophandel. Het beroep was ingesteld tegen een besluit van de Kamer van Koophandel, waarin de uittreding van [naam 2] B.V. als bestuurder van [appellante 1] B.V. en de uittreding van [naam 3] als gevolmachtigde van [appellante 1] B.V. werd ingeschreven in het handelsregister. De appellanten stelden dat zij belang hadden bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep, maar het College oordeelde dat zij geen procesbelang meer hadden. Dit was gebaseerd op het feit dat appellanten op 13 oktober 2020 een vaststellingsovereenkomst hadden gesloten, waardoor het resultaat dat zij met hun beroep nastreefden, reeds was bereikt. Het verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht werd door het College als onvoldoende beschouwd om procesbelang aan te nemen. Het College verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van griffier mr. C.M.J. Rouwers.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/835
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 maart 2022 in de zaak tussen

[appellante 1] B.V. en [appellante 2] B.V., te [plaats] , appellanten

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

de Kamer van Koophandel, verweerster

(gemachtigde: mr. E.M. Dooting).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerster de uittreding van [naam 2] B.V. als bestuurder van [appellante 1] B.V. per 13 april 2020 en de uittreding van [naam 3] als gevolmachtigde van [appellante 1] B.V. per 13 april 2020 ingeschreven in het handelsregister.
Bij besluit van 20 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van [naam 3] gegrond verklaard en de inschrijving aangepast.
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2022. Namens appellanten is hun gemachtigde verschenen. Verweerster is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Op grond van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter. Indien een belanghebbende geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep dan wordt dat beroep niet-ontvankelijk verklaard. Voor de vraag of appellanten nog procesbelang hebben bij het beroep is van belang dat het resultaat dat appellanten met hun beroep nastreven ook daadwerkelijk met het instellen van beroep kan worden bereikt. Daarbij moet het resultaat van het beroep feitelijk betekenis hebben en niet alleen een hypothetische. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
3. Uit de stukken blijkt dat appellanten op 13 oktober 2020 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten met [naam 2] Holding B.V. Naar aanleiding van deze vaststellingsovereenkomst heeft verweerster bij besluit van 17 november 2020 besloten tot inschrijving van de opgave van een notaris van [appellante 1] B.V., inhoudende de uittreding van [naam 2] Holding B.V. als bestuurder van [appellante 1] B.V. per 13 april 2020, de uittreding van [naam 3] en [naam 1] als gevolmachtigden van [appellante 1] B.V. per 13 april 2020 en de inschrijving van [appellante 2] B.V. als enig aandeelhouder van [appellante 1] B.V. per 13 november 2020. Appellanten hebben ter zitting desgevraagd bevestigd dat met deze inschrijving het resultaat dat zij met hun beroep nastreven, is bereikt. De enige reden voor appellanten om het beroep te handhaven is dat zij het betaalde griffierecht door verweerster vergoed wensen te krijgen. Het verzoek van appellanten om vergoeding van het betaalde griffierecht is volgens vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van het College van 6 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:705), echter onvoldoende om procesbelang aan te nemen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2022.
w.g. B. Bastein de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen