ECLI:NL:CBB:2022:137

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
21/661
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van subsidie op basis van SBI-code en feitelijke bedrijfsactiviteiten in het kader van de TVL-regeling

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 29 maart 2022, zaaknummer 21/661, staat de afwijzing van een subsidieaanvraag op basis van de TVL-regeling centraal. De appellante, een B.V., had een aanvraag ingediend voor een subsidie voor de periode juni-september 2020, maar deze werd afgewezen omdat de SBI-code waaronder zij op 15 maart 2020 was ingeschreven, niet in de bijlage bij de TVL-regeling stond. De appellante voerde aan dat haar feitelijke bedrijfsactiviteiten wel onder de subsidieregeling vielen, maar het College oordeelde dat de beoordeling uitsluitend op basis van de inschrijving in het handelsregister op de peildatum diende te geschieden. De appellante had de SBI-code 70.10.1, die niet in aanmerking kwam voor subsidie, en de door haar voorgestelde SBI-codes 79.11 en 79.12 waren op de peildatum niet geregistreerd. Het College concludeerde dat verweerder geen ruimte had om af te wijken van de regels van de TVL-regeling en dat de appellante niet kon vertrouwen op uitlatingen van de staatssecretaris die niet specifiek op haar situatie betrekking hadden. Het beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/661

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2022 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] , appellante

(gemachtigde: mr. S.E.C. Zandvoort-Faneyte),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. M.J.H. van der Burgt en C. Zieleman).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL1) afgewezen.
Bij besluit van 7 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2022. Namens appellante is verschenen [naam 2] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
Appellante heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie voor de periode juni-september 2020 op grond van de toen geldende TVL-regeling (TVL1).
Over de onderneming van appellante was op 15 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) de SBI-code 70.10.1 (Concerndiensten binnen eigen concern) opgenomen, en als bedrijfsomschrijving ‘Het verrichten van alle ondersteunende, begeleidende en uitvoerende activiteiten ten behoeve van andere vennootschappen binnen de [naam 3] (soort [naam 4] ).’.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat de SBI-code waarmee appellante op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister niet is opgenomen in de bijlage bij de TVL1. In bezwaar heeft verweerder onderzocht of een uitzondering kon worden gemaakt. De bedrijfsomschrijving op 15 maart 2020 kan volgens verweerder echter niet worden gekoppeld aan een SBI-code die wel in aanmerking komt voor subsidie op grond van de TVL1. Verder geeft de TVL1 verweerder geen ruimte om op basis van feitelijke bedrijfsactiviteiten subsidie te verlenen.
Standpunt appellante
5.1
Appellante voert, samengevat, aan dat verweerder een onjuiste toepassing geeft aan de TVL1 door bij de beoordeling van de aanvraag uit te gaan van SBI-code 70.10.1 (Concerndiensten binnen concern) in plaats van de SBI-codes 79.11 (Reisbemiddeling) en 79.12 (Reisorganisatie). Weliswaar erkent appellante dat de SBI-codes 79.11 en 79.12 op de peildatum niet stonden ingeschreven in het handelsregister, maar de feitelijke werkzaamheden sluiten aan bij deze SBI-codes. De oorspronkelijke bedrijfsomschrijving geeft daarnaast onvoldoende weer wat de hoofdactiviteit behelst, namelijk het samenstellen van pakketreizen en die verkopen aan andere entiteiten. Dit zijn zowel entiteiten binnen de Nederlandse groepsentiteit van appellante, als entiteiten in het buitenland. Verweerder is bij de beoordeling ten onrechte voorbijgegaan aan het feit dat de “andere vennootschappen binnen de [naam 3] ” alle activiteiten ontplooien in de reisbranche en dat daarmee de activiteiten “Het verrichten van alle ondersteunende, begeleidende en uitvoerende activiteiten ten behoeve van andere vennootschappen binnen de [naam 3] ” volledig overeenkomt met activiteiten die vallen onder de SBI-codes 79.11 en 79.12. Appellante fungeert zodoende als ‘touroperator’ terwijl de andere vennootschappen als ‘reisbureau’ fungeren. Nu appellante uitsluitend ten behoeve van andere vennootschappen binnen de [naam 3] werkzaamheden verricht en de werkzaamheden van appellante en de vennootschappen waar zij voor werkt, direct gerelateerd zijn aan en samenvallen met de reisactiviteiten, dient de SBI-code 70.10.1 in dit geval zo te worden gelezen dat zij de activiteiten van de SBI-codes 79.11 en 79.12 mede omvat. De KvK heeft inmiddels met terugwerkende kracht de SBI-code 79.12 ingeschreven in het handelsregister. Appellante acht het buitenproportioneel en onrechtvaardig dat strikt wordt vastgehouden aan de SBI-codes terwijl zij hard wordt geraakt door de maatregelen ter bestrijding van het COVID-19 virus. Bovendien was op voorhand het belang van de inschrijving van de juiste SBI-code onmogelijk in te schatten.
5.2
Appellante voert verder aan dat zij zich na uitlatingen van de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in een radio-uitzending bij BNR op 30 juni 2020 gesterkt voelde in het vertrouwen dat zij in aanmerking zou komen voor een subsidie. De staatssecretaris gaf in de radio-uitzending het volgende aan:
“En de reisbranche bijvoorbeeld die door negatieve reisadviezen hun omzet
zagen verdwijnen, die bedrijven komen ervoor in aanmerking. ”
“Er is veel discussie welke codes daar nou onder vallen maar dat heeft er niet
mee te maken. Je moet het automatiseren anders krijg je het niet uitgevoerd. ”
“Als bedrijven ooit een keer geregistreerd zijn met een SBI code die niet onder de
regeling viel maar feitelijk een bedrijf waren die wel onder de regeling vielen was er ook de mogelijkheid.”
5.3
Appellante voert daarnaast aan dat verweerder haar onderzoeksplicht heeft geschonden. De telefonische hoorzitting was niet gericht op het boven water krijgen van de feiten, maar voor verweerder slechts een formaliteit. Verweerder maakte zelfs verontschuldigingen omdat er niets gedaan kon worden. De beslissing leek voor appellante al genomen.
Standpunt verweerder
6.1
Verweerder weerspreekt dat hij een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de TVL1. De aanvraag wordt op grond van artikel 2, tweede lid, van de TVL1 beoordeeld aan de hand van de registratie in het handelsregister zoals deze luidde op 15 maart 2020 en dus niet op basis van wijzigingen die na deze datum, met terugwerkende kracht, zijn doorgevoerd in het handelsregister. In het bestreden besluit is al uitgelegd dat de TVL1 geen mogelijkheid biedt om daarvan af te wijken, zoals door appellante is verzocht. In de uitspraak van 25 mei 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:521) heeft het College overwogen dat de TVL1 geen ruimte biedt om rekening te houden met feitelijke bedrijfsactiviteiten. Daarbij merkt verweerder op dat de verantwoordelijkheid voor het vermelden van de juiste bedrijfsomschrijving, gelet op artikel 19 van de Handelsregisterwet en artikel 11 van het Handelsregisterbesluit 2008, bij appellante ligt. Dat betekent dus ook dat zij zelf verantwoordelijk is voor de inschrijving in het handelsregister. Verweerder ziet geen aanleiding om in plaats van SBI-code 70.10.1 uit te gaan van SBI-codes 79.11 of 79.12. Deze SBI-codes stonden op 15 maart 2020 niet geregistreerd in de inschrijving van appellante in het handelsregister en deze SBI-codes zijn volgens verweerder niet passend bij de activiteit “Het verrichten van alle ondersteunende, begeleidende en uitvoerende activiteiten ten behoeve van andere vennootschappen binnen de [naam 3] (soort [naam 4] )”. De in de bedrijfsomschrijving opgenomen activiteiten worden immers niet genoemd in de toelichtingen bij SBI-code 79.11 of 79.12. Dat de ondersteunende, begeleidende en uitvoerende activiteiten van appellante gericht zijn op vennootschappen die actief zijn in de reisbranche, maakt niet dat de SBI-code 70.10.1 tevens de SBI-codes 79.11 en 79.12 omvat.
6.2
Verweerder weerspreekt dat het onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. In de bezwaarfase is naast een informeel telefonisch contact tevens een formele hoorzitting per telefoon gehouden. Het spijt verweerder te horen dat appellante tijdens de hoorzitting de indruk heeft gekregen dat er onvoldoende geluisterd werd. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat appellante haar bezwaren heeft kunnen toelichten. Zowel de informatie tijdens de informele contacten als de informatie die tijdens de hoorzitting werd gegeven, is meegenomen bij de beoordeling van het bezwaar. Een uitgebreid onderzoek naar de feitelijke activiteiten vindt echter niet plaats, aangezien de TVL1 geen ruimte biedt om feitelijke activiteiten mee te wegen bij de beoordeling.
Beoordeling door het College
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderneming van appellante op de peildatum 15 maart 2020 niet stond ingeschreven met een hoofd- of nevenactiviteit die is vermeld in de bijlage bij de TVL1, zoals is vereist op grond van artikel 2, aanhef, tweede lid, onder c en d, van de TVL1. Verweerder hoeft geen rekening te houden met wijzigingen (al dan niet met terugwerkende kracht) die in het handelsregister zijn doorgevoerd na de peildatum van 15 maart 2020. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat de bedrijfsomschrijving op 15 maart 2020 (“Het verrichten van alle ondersteunende, begeleidende en uitvoerende activiteiten ten behoeve van andere vennootschappen binnen de [naam 3] (soort [naam 4] )”) niet met toepassing van artikel 2, derde lid, van de TVL1 kan worden gekoppeld aan de SBI-codes 79.11 en 79.12 die wel in de bijlage bij de TVL1 zijn opgenomen en volgens appellante passen bij haar feitelijke bedrijfsactiviteiten. De bedrijfsomschrijving verwijst niet naar activiteiten in de reisbranche. Uit het zinsdeel in de bedrijfsomschrijving “ten behoeve van andere vennootschappen binnen de [naam 3] ” kan naar het oordeel van het College niet worden afgeleid dat appellante feitelijk optrad als een ‘touroperator’ ten behoeve van de andere vennootschappen binnen het concern. Het zinsdeel “Het verrichten van alle ondersteunende, begeleidende en uitvoerende activiteiten” biedt daar ook onvoldoende aanknopingspunt voor. Dat zinsdeel is zo algemeen dat verweerder daar niet de SBI-codes 79.11 of 79.12 uit had moeten afleiden.
8. Zoals het College in haar uitspraak van 25 mei 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:521) heeft overwogen, biedt de TVL1 geen ruimte om rekening te houden met de feitelijke bedrijfsactiviteiten. Naar het oordeel van het College heeft verweerder in de door appellante aangevoerde omstandigheden dus geen aanleiding hoeven zien om op dit punt af te wijken van de TVL1. Ten overvloede merkt het College onder verwijzing naar haar uitspraak van 15 maart 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:116) op dat dit niet betekent dat appellante voor de opvolgende periodes geen aanspraak kan maken op een subsidie op grond van haar feitelijke bedrijfsactiviteiten.
9. Het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel kan ook niet slagen. De uitlatingen van de staatssecretaris zijn niet rechtstreeks gericht aan appellante en hebben geen betrekking op haar specifieke situatie. Appellante mocht zodoende niet aan de uitlatingen in de radio-uitzending het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat zij een subsidie op grond van de TVL1 zou verkrijgen.
10. Het is het College niet gebleken dat het onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. N.C.H. Vrijsen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.
De voorzitter en griffier zijn niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
BIJLAGE
Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL1)
Artikel 2 van de TVL1 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De minister verstrekt eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden juni, juli, augustus en september van 2020.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. (…);
b. (…);
c. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven;
d. waarvan de hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, in de bijlage is opgenomen, zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd in derde kolom van de tabel in de bijlage;
e. (…)
3. In afwijking van het tweede lid, aanhef en onderdeel d, wordt subsidie verstrekt aan een MKB-onderneming indien uit de aanduiding van de uitgeoefende activiteit of activiteiten van de onderneming, waaronder de onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister, ten genoegen van de minister blijkt dat de onderneming een hoofd- of nevenactiviteit uitvoert die in de bijlage is opgenomen, zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd in derde kolom van de tabel in de bijlage.”
Handelsregisterwet 2007 (Hrw)
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Hrw doen de daartoe verplichte personen, met inachtneming van het bij algemene maatregel van bestuur bepaalde, de opgaven die de Kamer nodig heeft om ervoor te zorgen dat de in artikel 9 tot en met 14, 15a, tweede lid, en 16a, eerste lid, genoemde en de in artikel 17, onderdeel a, bedoelde gegevens te allen tijde juist en volledig in het handelsregister ingeschreven zijn.
Handelsregisterbesluit 2008 (Hrb)
Op grond van artikel 11, aanhef en onder b, van het Hrb wordt in het handelsregister over een onderneming opgenomen een korte aanduiding van de uitgeoefende activiteit of activiteiten.