ECLI:NL:CBB:2022:130
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening TVL Q4 2021 wegens onvoldoende omzet
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 maart 2022 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Tozo-regeling (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. Verzoekster, een B.V., had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de TVL, maar deze was door de minister van Economische Zaken en Klimaat afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de door verzoekster opgegeven omzet in 2019 niet overeenkwam met de gegevens van de Belastingdienst. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd van omzet in de referentieperiode, en dat de door haar opgegeven omzet niet voldeed aan de vereisten voor de TVL.
Tijdens de zitting op 3 maart 2022 heeft verzoekster betoogd dat de afwijzing onterecht was, omdat zij in eerdere kwartalen wel TVL had ontvangen. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat verzoekster in 2019 slechts een omzet van € 70,- had en dat er geen bewijs was dat het ontvangen bedrag van € 115.000,- als omzet kon worden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor de TVL, met name het vereiste van een omzetverlies van ten minste 30% ten opzichte van de referentieperiode.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat niet was aangetoond dat verzoekster in 2019 meer dan € 70,- aan omzet had gemaakt. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, met mr. L.N. Foppen als griffier.