In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 maart 2022, zaaknummer 20/401, staat de aanvraag van appellante, een vennootschap onder firma, om betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers centraal. Appellante had eerder een aanvraag ingediend voor uitbetaling van deze rechten, maar verweerder, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, heeft deze aanvraag afgewezen. De reden hiervoor was dat de startdatum van de zeggenschap van de zoon, die als jonge landbouwer was opgegeven, niet voldeed aan de voorwaarden. Appellante had in eerdere opgaven een andere startdatum opgegeven, wat door verweerder werd tegengeworpen. Het College oordeelt dat verweerder terecht de aanvraag heeft afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan de vereisten voor toewijzing van de betalingsrechten.
Daarnaast heeft het College ambtshalve vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden. De termijn voor de bezwaar- en beroepsfase mag niet langer duren dan twee jaar, maar in dit geval was deze termijn met twee maanden overschreden. Het College oordeelt dat appellante recht heeft op een schadevergoeding van € 500,- voor deze overschrijding, maar dat de overschrijding geheel aan haarzelf is toe te rekenen. De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond wordt verklaard en dat de Staat der Nederlanden wordt veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding.