ECLI:NL:CBB:2021:983

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
21/1097
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake intrekking chauffeurskaart op basis van niet overleggen VOG

Op 3 november 2021 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een taxichauffeur, een voorlopige voorziening vroeg tegen de intrekking van zijn chauffeurskaart. De intrekking vond plaats omdat verzoeker niet tijdig een nieuwe Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) had overgelegd, nadat er twijfels waren gerezen over zijn betrouwbaarheid. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen het intrekkingsbesluit van Kiwa N.V., dat namens de minister van Infrastructuur en Waterstaat handelde. Tijdens de zitting was verzoeker aanwezig, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter overwoog dat er een spoedeisend belang was, omdat verzoeker zonder chauffeurskaart niet kon werken en zijn gezin financieel in de problemen zou komen. Echter, de wetgeving, specifiek artikel 10 van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten, laat geen ruimte voor een belangenafweging. Verweerder had voldoende grond om de chauffeurskaart in te trekken, aangezien verzoeker geen nieuwe VOG had overgelegd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de intrekking van de chauffeurskaart rechtmatig was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van griffier mr. D. de Vries. De voorzieningenrechter en de griffier waren verhinderd het proces-verbaal te ondertekenen. Afschrift van de uitspraak werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1097
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 november 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , verzoeker,

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder

(gemachtigde: mr. G.H.H. Bisschoff).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2021 heeft Kiwa N.V. namens verweerder de chauffeurskaart van verzoeker ingetrokken (intrekkingsbesluit).
Verzoeker heeft tegen het intrekkingsbesluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is aanvankelijk ingediend bij de rechtbank Amsterdam, waarna de rechtbank het verzoek heeft doorgezonden aan het College.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2021. Verzoeker was op de zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Het College geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
3. De voorzieningenrechter acht een spoedeisend belang aanwezig, omdat verzoeker zonder chauffeurskaart geen taxivervoer kan verrichten en hij en zijn gezin nu geen inkomsten hebben.
4. Aan verzoeker is een chauffeurskaart verstrekt met een geldigheidsduur tot 16 mei 2023. Bij brief van 3 juni 2021 heeft het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) aan verweerder meegedeeld dat twijfels zijn gerezen over de betrouwbaarheid van verzoeker als houder van een chauffeurskaart, omdat uit informatie van de Justitiële Informatiedienst naar voren is gekomen dat verzoeker recentelijk met justitie in aanraking is gekomen. Verweerder heeft daarom op 4 juni 2021 aan verzoeker gevraagd om binnen vier weken een nieuwe Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) over te leggen. Verweerder heeft vervolgens geconstateerd dat verzoeker niet binnen die termijn een nieuwe VOG heeft overgelegd en heeft daarom, na eerst een voornemen daaromtrent bekend te hebben gemaakt, de chauffeurskaart van verzoeker ingetrokken.
5. Verzoeker voert aan dat hij de chauffeurskaart nodig heeft voor zijn werk. Hiermee onderhoudt hij zijn gezin, dat onlangs nog is uitgebreid. Verzoeker is bang in de schulden te raken als hij niet kan werken. Verzoeker werkt al een aantal jaren als chauffeur en doet dit werk met veel plezier. Hij heeft vorig jaar een nieuwe auto gekocht, waarvoor hij geld heeft moeten lenen. Verzoeker heeft een aanvraag voor een VOG ingediend bij Dienst Justis. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat de aanvraag is afgewezen en dat hij hiertegen bezwaar heeft gemaakt. Hij is inmiddels strafrechtelijk veroordeeld en tegen deze veroordeling loopt een hoger beroepsprocedure. Verder voert verzoeker aan dat de stelling van verweerder dat hij geen zienswijze zou hebben ingediend, niet juist is. Hij heeft op 8 juli 2021 een zienswijze ingediend en verzoekt dat wat hij daarin heeft vermeld alsnog in acht te nemen.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het, vanuit het oogpunt van bescherming van het maatschappelijk belang, ongewenst is dat taxichauffeurs die niet kunnen aantonen dat zij aan de eis van betrouwbaarheid voldoen, en dus niet kunnen aantonen dat hun de zorg voor het welzijn en de veiligheid van passagiers kan worden toevertrouwd, de bevoegdheid behouden als taxichauffeur werkzaam te zijn. Verweerder is bevoegd om naar aanleiding van een signaal van het COVOG een nieuwe VOG te verlangen. Deze heeft verzoeker niet overgelegd. Gelet op de dwingendrechtelijke formulering van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten (Regeling), is er geen ruimte voor een belangenafweging en kon verweerder naar eigen zeggen niet anders dan de chauffeurskaart van verzoeker intrekken. Verweerder erkent tot slot dat de zienswijze van verzoeker niet is meegenomen bij het nemen van het primaire besluit, maar deelt mee dat dit in de bezwaarfase zal worden hersteld.
7.1
De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of het intrekkingsbesluit naar voorlopig oordeel in stand zal blijven en heeft daartoe het volgende overwogen.
7.2
Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling worden de chauffeurskaart en de chauffeurskaart onder beperkingen ingetrokken indien de bestuurder niet of niet tijdig ingevolge artikel 82, zesde lid, van het Besluit personenvervoer 2000 (Bp 2000) een nieuwe verklaring omtrent het gedrag overlegt als bedoeld in artikel 82, eerste lid, onder c, van het Bp 2000.
7.3
Vaststaat inmiddels dat verzoekers aanvraag voor een nieuwe VOG is afgewezen en hij dus geen nieuwe VOG heeft overgelegd. Verweerder had daarom voldoende grondslag voor intrekking van de chauffeurskaart. De formulering van artikel 10, eerste lid, van de Regeling laat verweerder geen ruimte voor een belangenafweging waarbij hij rekening kan houden met de belangen van verzoeker. Hieraan doet niet af dat verweerder heeft nagelaten om in te gaan op de zienswijze van verzoeker, omdat naar het oordeel van de voorzieningenrechter verzoeker hierdoor niet is benadeeld.
7.4
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken door mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier
.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd het proces-verbaal te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: