ECLI:NL:CBB:2021:979

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
21/100
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van subsidieaanvraag op grond van de TVL door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 9 november 2021, zaaknummer 21/100, werd de aanvraag van appellant om toekenning van een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) afgewezen. De appellant, die zijn onderneming in horeca consultancy had ingeschreven in het handelsregister, stelde dat hij op 27 september 2019 een nieuwe onderneming was gestart met activiteiten in vervoer per taxi. Hij betoogde dat de datum van inschrijving van de nieuwe SBI-code als startdatum van zijn onderneming moest worden beschouwd, omdat hij op dat moment voldeed aan de voorwaarden voor de subsidie, waaronder een omzetverlies van ten minste 30%.

Het College oordeelde echter dat verweerder terecht de aanvraag had afgewezen. De datum van inschrijving van de onderneming was 27 juli 2017, en de appellant had zijn activiteiten in 2018 gestaakt zonder de onderneming uit te schrijven. Het College concludeerde dat de wijziging van de SBI-code niet gelijkstond aan een nieuwe inschrijving. De regels van de TVL lieten geen ruimte voor afwijkingen van de referentieperiode, en de appellant had niet aangetoond dat zijn situatie een uitzondering rechtvaardigde. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van de strikte naleving van de voorwaarden van de TVL en de noodzaak voor ondernemers om goed op de hoogte te zijn van de regelgeving omtrent subsidies. Het College bevestigde dat de uitvoering van de TVL zo veel mogelijk ondernemers snel moest helpen, wat betekende dat uitzonderingen slechts in zeer bijzondere gevallen konden worden gemaakt.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/100

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2021 in de zaak tussen

[naam 1] , h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , appellant,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. M.J.H. van der Burgt en mr. drs. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant om toekenning van een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL) afgewezen.
Bij besluit van 9 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2021. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
2. Over de onderneming van appellant waren op 15 maart 2020 in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) de SBI-codes 70.22.2 (Advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering (geen public relations en organisatieadviesbureaus)), 49.32 (Vervoer per taxi) en 81.21 (Interieurreiniging van gebouwen) opgenomen. De aanvraag van appellant om toekenning van een subsidie is op grond van de SBI-code 49.32 gedaan.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat de onderneming van appellant niet voldoet aan de voorwaarden uit artikel 2, tweede lid, onder a en b, van de TVL, inhoudende dat het omzetverlies ten minste 30% bedraagt en dat de vaste lasten € 4.000,- of meer bedragen. Verweerder heeft het omzetverlies bepaald op basis van de referentieperiode van april tot en met september 2019.
Standpunt appellant
4.1
Appellant erkent dat hij op 27 juli 2017 de onderneming in horeca consultancy voor het eerst heeft ingeschreven in het handelsregister van de KvK. Deze onderneming heeft appellant in 2018, dus al na een aantal maanden, gestaakt. De omzet van deze onderneming over de maanden april tot en met september 2019 is dan ook nihil. Appellant is vervolgens per 27 september 2019 een nieuwe onderneming gestart met nieuwe activiteiten, zijnde vervoer per taxi, en heeft die onder de bestaande inschrijving geregistreerd. Dit was goedkoper, sneller en eenvoudiger door te voeren dan het uit- en inschrijven van een onderneming. Verweerder dient voor de startdatum van de huidige onderneming uit te gaan van 27 september 2019, de datum waarop de nieuwe SBI-code is ingeschreven in het handelsregister van de KvK. Uitgaande van die datum voldoet appellant aan het criterium van ten minste 30% omzetverlies.
4.2
Appellant voert verder aan dat de sector waarin hij met zijn onderneming actief is, hard is getroffen. Niet alleen is de TVL juist bedoeld voor ondernemingen zoals die van appellant, de steun is voor de onderneming ook hard nodig. Verweerder dient maatwerk toe te passen en een subsidie aan appellant toe te kennen.
Standpunt verweerder
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij terecht de aanvraag van appellant op grond van de TVL heeft afgewezen. De onderneming van appellant is op 27 juli 2017 voor de eerste maal ingeschreven in het handelsregister van de KvK. Op grond van artikel 3, eerste lid, van de TVL bedraagt het omzetverlies van appellant niet ten minste 30%. Daarmee voldoet appellant niet aan de voorwaarde die is gesteld in artikel 2, tweede lid, onder a, van de TVL. Verweerder kan enkel uitgaan van een andere referentieperiode voor de bepaling van het omzetverlies indien de onderneming na 1 april 2019 en uiterlijk 15 november 2019 of na 15 november 2019 en uiterlijk 29 februari 2020 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister van de KvK. De wijziging die op 27 september 2019 voor de onderneming van appellant is doorgevoerd in het handelsregister van de KvK, betekent niet dat de onderneming op die datum voor het eerst is ingeschreven en geeft verweerder dan ook geen aanleiding om uit te gaan van een andere referentieperiode. De opzet en het doel van de TVL maken het verder niet mogelijk om een andere referentieperiode voor de omzetberekening toe te passen dan zoals deze volgt uit artikel 3 van de TVL. Verweerder verwijst in dit kader ook naar de uitspraak van het College van 8 juni 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:594), waarin het College heeft overwogen dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de TVL geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de referentieperiode van het tweede en derde kalenderkwartaal van 2019.
Beoordeling door het College
6. Niet in geschil is dat de onderneming van appellant voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister van de KvK op 27 juli 2017. Naar het oordeel van het College heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om, in afwijking van de datum van inschrijving, uit te gaan van de datum waarop de inschrijving van de onderneming is gewijzigd. Weliswaar heeft appellant zijn activiteiten in 2018 gestaakt, maar hij heeft ervoor gekozen de onderneming niet uit te schrijven uit het handelsregister van de KvK. Bij de start van de nieuwe activiteiten op 27 september 2019, heeft appellant gekozen deze activiteiten met de bijbehorende SBI-code toe te voegen aan de inschrijving van de al bestaande onderneming in het handelsregister van de KvK. Enkel het toevoegen van een SBI-code en het aanpassen van de bedrijfsomschrijving in het handelsregister van de KvK maakt niet dat sprake is van een onderneming die voor de eerste maal is ingeschreven.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het College van oordeel dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om uit te gaan van een andere referentieperiode dan de periode die volgt uit artikel 3, tweede lid, van de TVL. De regelgever heeft geen hardheidsclausule in de TVL opgenomen. Het doel van de TVL is om te voorkomen dat getroffen ondernemingen in de problemen komen door omzetverlies. Omdat er veel aanvragen zijn ingediend, is de uitvoering zo ingericht dat zo veel mogelijk ondernemers zo snel mogelijk een voorschot krijgen uitgekeerd. Om te zorgen dat de TVL uitvoerbaar blijft, maakt verweerder alleen in zeer bijzondere gevallen een uitzondering. Het College vindt dat niet onredelijk. De enkele omstandigheid dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van de TVL, is onvoldoende om te concluderen dat verweerder in geval van appellant een uitzondering dient te maken. Dat sprake is van een zeer uitzonderlijk geval waarin het besluit onevenredig nadelig uitpakt is door appellant niet onderbouwd.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van mr. drs. L. van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

BIJLAGE

Artikel 2 van de TVL luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De minister verstrekt eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden juni, juli, augustus en september van 2020.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van de omzet in de referentieperiode met de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de vierde kolom van de tabel in de bijlage, ten minste € 4.000 bedraagt;
die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven;
waarvan de hoofd- of nevenactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, in de bijlage is opgenomen, zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd in derde kolom van de tabel in de bijlage;
die:
1°. voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
- ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
- een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.
3. In afwijking van het tweede lid, aanhef en onderdeel d, wordt subsidie verstrekt aan een MKB-onderneming indien uit de aanduiding van de uitgeoefende activiteit of activiteiten van de onderneming, waaronder de onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister, ten genoegen van de minister blijkt dat de onderneming een hoofd- of nevenactiviteit uitvoert die in de bijlage is opgenomen, zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd in derde kolom van de tabel in de bijlage.”
Artikel 3 van de TVL luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de
referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is de som van de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2019, gedeeld door drie, vermeerderd met de omzet in het derde kalenderjaar van 2019.
3. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor:
een getroffen MKB-onderneming die na 1 april 2019 en uiterlijk op 15 november 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister: de omzet in de vier kalendermaanden volgend op de maand van de start van de activiteiten;
een getroffen MKB-onderneming die na 15 november 2019 en uiterlijk op 29 februari 2020 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister: de omzet in de periode na de dag van de start van de activiteiten tot en met 15 maart 2020 gedeeld door het aantal maanden waarvan de omzet in aanmerking wordt genomen, vermenigvuldigd met vier.”
In de bijlage bij de TVL vermeldt de eerste kolom de omschrijving van de activiteit, de tweede kolom de SBI (Standaard Bedrijfsindeling)-code, de derde kolom (in een beperkt aantal gevallen) een nadere clausulering en de vierde kolom de (forfaitaire) verhouding tussen vaste kosten en omzet in procenten (variërend van 4% tot 72%).
Bij “Vervoer per taxi”, SBI-code 49.32, is vermeld 33%.