ECLI:NL:CBB:2021:932
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Taxivergunning Amsterdam en invordering verbeurde dwangsom voor taxivervoer zonder vergunning
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De appellant had een taxivergunning nodig om taxivervoer aan te bieden op de Amsterdamse opstapmarkt. Bij besluit van 9 juni 2020 heeft de gemeente Amsterdam een verbeurde dwangsom van € 5.550,- ingevorderd van de appellant, omdat hij zonder vergunning taxivervoer had aangeboden. Het bestreden besluit van 18 september 2020 verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond, waarna de appellant beroep instelde.
Tijdens de zitting op 4 juni 2021 heeft de appellant aangevoerd dat hij geen dienstverlening had verricht en dat het besluit onzorgvuldig was. De gemeente had op 6 maart 2020 geconstateerd dat de appellant taxivervoer aanbood zonder de benodigde vergunning. De toezichthouder had waargenomen dat de appellant, ondanks een eerdere waarschuwing, weer een klant oppikte zonder de juiste vergunning. De appellant stelde dat hij afhankelijk was van een Wajong-uitkering en dat hij niet in staat was de dwangsom te betalen.
Het College oordeelde dat de gemeente bevoegd was om de dwangsom in te vorderen, omdat de appellant had gehandeld in strijd met de Taxiverordening. De argumenten van de appellant werden niet voldoende onderbouwd en het College concludeerde dat de invordering van de dwangsom gerechtvaardigd was. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.