ECLI:NL:CBB:2021:916

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
20/561
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit minister van Landbouw inzake GLB-betalingen en ecologisch aandachtsgebied

In deze zaak heeft appellante, een maatschap, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van de basis- en vergroeningsbetalingen voor het jaar 2019. Het primaire besluit, genomen op 20 maart 2020, stelde het bedrag vast dat appellante zou ontvangen, maar verklaarde ook dat niet voldaan was aan de voorwaarden voor het inrichten van een ecologisch aandachtsgebied. Appellante had in haar Gecombineerde Opgave (GO) aangegeven dat zij vanggewassen zou inzaaien op haar percelen, maar verweerder concludeerde dat er geen vanggewas was geconstateerd op de relevante percelen. Appellante betwistte deze bevindingen niet inhoudelijk en voerde aan dat zij tijdig had ingezaaid, onderbouwd met een screenshot van een WhatsApp-foto. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat appellante niet voldoende had aangetoond dat zij aan de eisen voldeed, en dat de minister terecht de vergroeningsbetaling had verlaagd. De uitspraak werd gedaan op 5 oktober 2021, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/561

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam maatschap] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: R. Scholten),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. L. Anvelink en mr. A. Weken).

Procesverloop

Bij besluit van 20 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het bedrag vastgesteld dat appellante ontvangt aan basis- en vergroeningsbetaling en extra betaling voor jonge landbouwers voor het jaar 2019 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 14 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Aan de zijde van appellante is verder verschenen [naam] .

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Appellante heeft op 29 april 2019 de Gecombineerde opgave (GO) 2019 bij verweerder ingediend en hierin verzocht om uitbetaling van de betalingsrechten- en vergroeningsbetaling en de extra betaling voor jonge landbouwers. Een van de vergroeningseisen is dat indien het bouwland van de landbouwer meer dan 15 hectare (ha) beslaat 5% van het bouwland als ecologisch aandachtsgebied wordt ingezet. Om aan deze eis te voldoen heeft appellante gekozen voor de algemene lijst (categorie 1) en wil zij het ecologisch aandachtsgebied inrichten met vanggewassen. Het gaat om de percelen 42 en 47 (gedeeltelijk). Bij de uiterste inzaaidatum is 15 oktober ingevuld. Op 23 september 2019 en 8 oktober 2019 heeft verweerder de GO met gewijzigde gegevens ten aanzien van de vanggewassen ontvangen. In de GO van 8 oktober 2019 heeft appellante perceel 42 en perceel 49 met als uiterste inzaaidatum 8 oktober 2019 ingevuld.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder als basis- en vergroeningsbetaling en extra betaling voor jonge landbouwers voor het jaar 2019 een bedrag van € 17.402,68 vastgesteld. Daarbij heeft verweerder van de voor de uitbetaling opgegeven oppervlakte van 51,88 ha, 33,93 ha in aanmerking genomen bij het vaststellen van de vergroeningsbetaling, omdat van de 2,58 ha die appellante voor het ecologische aandachtsgebied moet inrichten, (slechts) 0,80 ha door haar is gerealiseerd. Op perceel 42 is geen vanggewas geconstateerd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. In de GO 2019 heeft appellante aangegeven dat haar ecologisch aandachtsgebied behoort tot de algemene lijst. Om vanggewassen in te kunnen zetten als ecologisch aandachtsgebied gelden er voorwaarden. Deze voorwaarden luiden onder meer en voor zover van belang dat de datum van inzaai gemeld moet worden in de GO 2019 en dat deze datum van inzaai niet later mag zijn dan 15 oktober 2019. Daarnaast dient het vanggewas ten
minste 8 weken op het perceel aanwezig te zijn. Volgens verweerder heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij tijdig een vanggewas heeft ingezaaid. Zo leidt verweerder uit de op 8 januari 2020 opgestelde “Rapportage controle ter plaatse door middel van teledetectie najaar-/wintercontrole vergroening” (teledetectierapport) af dat in de maanden oktober, november en december 2019 op perceel 42 geen vanggewas is geconstateerd. Ook uit de satellietbeelden van perceel 42 leidt verweerder af dat in het jaar 2019 geen zichtbaar vanggewas is opgekomen. Voor zover appellante met haar betoog dat het vanggewas op perceel 42 niet goed is opgekomen als gevolg van de natte herfst en koude nachten, een beroep op overmacht heeft willen doen, kan dit beroep volgens verweerder niet slagen.
3. Appellante voert in beroep aan dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij het vanggewas vóór 16 oktober 2019 heeft ingezaaid. Dit blijkt namelijk uit de door haar overgelegde screenshot van een via Whatsapp verstuurde foto van 7 oktober 2019, die aangeeft dat op die dag op perceel 42 een begin is gemaakt met het inzaaien met een goedgekeurd zaaimengsel. Op 8 oktober 2019 is het resterende deel van het perceel ingezaaid. Appellante voert in dat verband (nog) aan dat verweerder op basis van de teledectie- en satellietbeelden niet heeft kunnen concluderen dat op perceel 42 geen vanggewas aanwezig was. Op het teledectiebeeld is een rood vlak aan de bovenzijde van dit perceel zichtbaar, terwijl niet duidelijk is wat op de satellietbeelden van 10 november 2019 en 12 maart 2020 te zien is. Verder stelt appellante dat het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel is genomen, nu zij, anders dan verweerder in dit besluit stelt, geen beroep op overmacht heeft gedaan. Appellante heeft met haar stelling dat sprake was van een natte herfst en koude nachten, enkel willen aangegeven dat tijdig is ingezaaid, maar dat de ontwikkeling van het gewas in eerste instantie is achtergebleven.
4. In het verweerschrift heeft verweerder nader uiteengezet dat uit het teledetectierapport volgt dat op perceel 42 geen gewas zichtbaar is, omdat op de teledetectiebeelden een groene kleur zichtbaar is. Uit het satellietbeeld van 2 oktober 2019 leidt verweerder af dat het hoofdgewas (snijmais) op dat moment nog op het perceel aanwezig is. Op het eerstvolgende beschikbare satellietbeeld van 10 november 2019 is geen gewas zichtbaar hetgeen ook geldt voor de satellietbeelden van, 2 (lees: 4) december 2019 en 12 december 2019. Pas op de satellietbeelden van 12 maart 2020 en 13 (lees: 31) maart 2020 is een opkomend gewas geconstateerd, waarna op 16 april 2020 sprake is van een zichtbare bedekking. Op basis hiervan is verweerder van oordeel dat van een tijdig inzaaien geen sprake kan zijn en dat perceel 42 niet in aanmerking kan worden genomen voor de inrichting van het ecologisch aandachtgebied. Uit het door appellante gemaakte screenshot van een Whatsapp foto kan niet worden afgeleid dat op die datum (van 7 oktober 2019) daadwerkelijk een vanggewas werd ingezaaid, aldus verweerder.
5. Het College overweegt als volgt.
5.1
Op grond van artikel 43, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013) moet een landbouwer die recht heeft op betaling in het kader van de basisbetalingsregeling klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken in acht nemen, waaronder de aanwezigheid van een ecologisch aandachtsgebied op het landbouwareaal.
5.2
In artikel 45, negende lid, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 639/2014) is, voor zover relevant, bepaald dat onder de arealen met vanggewassen en groenbedekking vallen arealen met vanggewassen of groenbedekking, op voorwaarde dat deze zijn aangelegd door een mengsel van gewassoorten te zaaien of door in het hoofdgewas gras onder te zaaien. De lidstaten stellen de lijst op van de mengsels van gewassoorten die moeten worden gebruikt en stellen de periode voor de inzaai van de vanggewassen of de groenbedekking vast. Die periode mag niet korter dan acht weken zijn. De lidstaten kunnen aanvullende voorwaarden vaststellen, met name wat de productiemethoden betreft.
5.3
Artikel 2.17 van de Uitvoeringsregeling luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. Als ecologisch aandachtsgebied als bedoeld in artikel 46, eerste en tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt beschouwd:
(…)
d. areaal, anders dan het areaal waarop artikel 45, negende lid, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 639/2014 van toepassing is, waarop combinaties van vanggewassen worden geteeld als bedoeld in bijlage 2, onder de voorwaarden die per categorie voor de desbetreffende soorten in deze bijlage zijn vermeld.
(…)”.
Bijlage 2 bij artikel 2.17, eerste lid, onderdeel d, van de Uitvoeringsregeling bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
Voorwaarden voor het telen van vanggewassen algemeen:
(…)
2. Vanggewassen worden vóór 16 oktober van het jaar van aanvraag gezaaid.
3. De landbouwer meldt de datum van inzaai van vanggewassen uit categorie 1 en 2 uiterlijk op de dag van inzaai bij de minister door middel van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel.
4. Vanggewassen uit categorie 1 en 2 zijn na de oogst van het hoofdgewas tenminste 8 weken op het perceel aanwezig. (…)
(…)”.
5.4
Ingevolge artikel 17, vijfde lid, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014) worden de oppervlakte van elk landbouwperceel en, in voorkomend geval, het type, de omvang en de ligging van de ecologische aandachtsgebieden door de begunstigde ondubbelzinnig geïdentificeerd en opgegeven. Met betrekking tot de vergroeningsbetaling specificeert de begunstigde ook het gebruik van de aangegeven landbouwpercelen.
5.5
Uit artikel 40, aanhef en onder a, van Verordening 809/2014 volgt dat, wanneer een lidstaat controles ter plaatse door middel van teledetectie verricht, de bevoegde autoriteit een foto-interpretatie van orthobeelden (satelliet- of luchtfotografie) verricht van alle landbouwpercelen per steunaanvraag en/of betalingsaanvraag die moeten worden gecontroleerd met het doel de soorten grondbedekking, en in voorkomend geval de soort gewas, te herkennen en de oppervlakte te meten.
6. Ter beoordeling staat of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat appellante niet heeft aangetoond dat zij heeft voldaan aan de eis dat zij de percelen vóór 16 oktober 2019 heeft ingezaaid.
6.1
Het College stelt voorop dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in het teledetectierapport, tenzij er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid en volledigheid ervan. Aan het teledetectierapport zijn waarnemingen teledetectie van 29 oktober 2019, 10 november 2019, 4 december 2019 en 12 december 2019 ten grondslag gelegd.
6.2
Ten aanzien van de stelling van appellante dat verweerder op basis van deze teledectiewaarnemingen- niet heeft kunnen concluderen dat op perceel 42 op voornoemde data geen vanggewas aanwezig was, overweegt het College als volgt. Perceel 42 heeft op de beelden op alle data een groene kleur. Blijkens de legenda bij het teledetectierapport duidt deze kleur erop dat ter plaatse geen begroeiing aanwezig is. Dat dit niet juist zou zijn of dat er anderszins redenen zouden zijn om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de in het rapport neergelegde bevindingen is niet gebleken.
6.3
Het College stelt verder vast dat appellante de bevindingen in het teledetectierapport niet (inhoudelijk) heeft betwist. Zij heeft slechts een screenshot van een via WhatsApp verstuurde foto van 7 oktober 2019 overgelegd, waarop een landbouwwerktuig te zien is. Het College is, met verweerder, van oordeel dat uit deze foto niet kan worden afgeleid dat op dat moment (7 oktober 2019) daadwerkelijk een vanggewas is ingezaaid, waarbij in aanmerking is genomen dat in de daarop volgende acht weken geen gewas omhoog is gekomen. Het College is daarom van oordeel dat appellante de in het teledetectierapport neergelegde bevindingen onvoldoende heeft weersproken en dat verweerder deze aan zijn standpunt ten grondslag heeft mogen leggen.
6.4
Wat de door appellante naar voren gebracht weersomstandigheden betreft, is het College van oordeel dat appellante daarmee onvoldoende heeft verklaard waarom ook in de daarop volgende acht weken geen gewas omhoog is gekomen.
6.5
De stelling van appellante dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het motiveringsbeginsel omdat verweerder in het bestreden besluit ervan uit is gegaan dat appellate een beroep zou hebben gedaan op overmacht, volgt het College niet. In het bestreden besluit heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom appellante niet voldoet aan de voorwaarden om perceel 42 als ecologisch aandachtsgebied in te zetten. Dat verweerder volledigheidshalve een eventueel beroep op overmacht heeft beoordeeld, omdat appellante in haar bezwaarschrift heeft aangegeven dat het vanggewas als gevolg van een natte herfst en koude nachten niet is opgekomen, maakt niet dat het motiveringsbeginsel is geschonden.
7. Omdat appellante niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor de inrichting van het ecologisch aandachtsgebied, heeft zij niet voldaan aan de vergroeningsvoorwaarden voor het jaar 2019. Verweerder heeft daarom terecht een verlaging van de vergroeningsbetaling toegepast, gelet op de artikelen 26 en 28 van Verordening 640/2014.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, mr. I.M. Ludwig en mr. A.W.C.M. van Emmerik, in aanwezigheid van mr. K. Naganathar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.
De voorzitter is buiten staat De griffier is buiten staat
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.