In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellante, een vennootschap onder firma, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 30 juni 2020, waarin het bezwaar tegen het primaire besluit van 21 mei 2019 ongegrond was verklaard. Het primaire besluit had de bedrijfsblokkade opgeheven die was opgelegd vanwege het niet voldoen aan identificatie- en registratieverplichtingen van runderen. Het College oordeelde dat appellante geen procesbelang had bij haar beroep, omdat zij niet had onderbouwd dat zij met haar beroep in een betere positie kon geraken dan na de opheffing van de blokkade. De rechtmatigheid van het blokkadebesluit was in deze procedure niet aan de orde, aangezien appellante daartegen geen bezwaar had gemaakt. Het College concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was en verweerder werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn, alsook tot terugbetaling van het griffierecht van € 345,- aan appellante.