In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een aanvraag ingediend voor uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2019, maar deze aanvraag werd door de verweerder niet in behandeling genomen omdat deze te laat was ingediend. De appellant voerde aan dat hij door bijzondere omstandigheden, waaronder de overgang van een eenmanszaak naar een maatschap, niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen. De verweerder stelde echter dat de appellant zijn aanvraag niet op tijd had ingediend en dat er geen sprake was van overmacht.
Tijdens de zitting op 21 juli 2021 heeft de appellant zijn situatie toegelicht, maar het College oordeelde dat de appellant niet tijdig had voldaan aan de vereisten voor het indienen van zijn aanvraag. Het College benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de appellant was om zich tijdig te informeren over de gevolgen van de wijziging van zijn ondernemingsvorm en dat de omstandigheden die hij aanvoerde voor zijn rekening kwamen. Het College concludeerde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard.
Daarnaast heeft de appellant een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het College oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en kende de appellant een schadevergoeding van € 500,- toe. De uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Ludwig, met mr. C.H.R. Mattheussens als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.