In deze zaak heeft appellante, een BV gevestigd te [plaats], verzet aangetekend tegen de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 13 juli 2021. In die uitspraak werd het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij het College zich baseerde op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep was ingesteld tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 22 oktober 2020, waarin het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 25 juni 2020 niet-ontvankelijk werd verklaard.
Tijdens de behandeling van het verzet heeft het College de argumenten van appellante opnieuw overwogen. Het College kwam tot de conclusie dat de eerdere uitspraak ten onrechte was gedaan, omdat het beroep van appellante niet ongegrond was. Hierdoor werd het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 13 juli 2021 vervalt en het onderzoek in de zaak wordt voortgezet.
Het College heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten van het verzet op te leggen. De zaak wordt doorverwezen naar een meervoudige kamer voor verdere behandeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 september 2021 door mr. T.G.M. Simons, met E.A. van der Meel als griffier.