ECLI:NL:CBB:2021:828

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
11 augustus 2021
Zaaknummer
21/198
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig instellen van beroep tegen besluiten inzake fosfaatreductieplan

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een BV en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de niet-tijdige indiening van een beroepschrift tegen een besluit van de minister. De appellante, vertegenwoordigd door haar statutair directeur, stelde dat deze door psychische problemen niet in staat was om tijdig te reageren op poststukken en beroepschriften in te dienen. De minister had eerder heffingen opgelegd en een bonusgeldsom toegekend op basis van de Regeling fosfaatreductieplan 2017. De appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 30 april 2019, maar het College oordeelde dat de termijn voor het indienen van beroep was overschreden en dat deze overschrijding niet verschoonbaar was. Het College benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de appellante was om tijdig beroep in te stellen en dat de omstandigheden die door de appellante werden aangevoerd niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. Het beroep werd daarom niet-ontvankelijk verklaard. Tevens werd het verzoek om herziening van de beslissing op bezwaar ter beoordeling doorgezonden aan de minister.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/198

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam BV] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: A.J. Ruijne),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma-Heringa).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2018 heeft verweerder op grond van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 aan appellante heffingen opgelegd en een bonusgeldsom toegekend.
Bij besluit van 30 april 2019 heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 25 augustus 2018.
Op 23 oktober 2020 heeft verweerder aan appellante een aanmaning voor openstaande rekeningen inzake de Regeling fosfaatreductieplan 2017 gezonden.
Bij besluit van 27 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen de aanmaning van 23 oktober 2020 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Het College heeft op 26 januari 2021 een beroepschrift ontvangen.
Bij op 22 maart 2021 bij het College ingekomen brief heeft appellante een verzoek om herziening van (het College begrijpt:) de beslissing op bezwaar van 30 april 2019 bij het College ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2021. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Overwegingen

1. Op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken en begint deze termijn op de dag na de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Appellante heeft ter zitting toegelicht dat het door haar ingediende beroep zich mede richt tegen het besluit van 30 april 2019, waarbij de door appellante ingediende bezwaren tegen het besluit van 25 augustus 2018 door verweerder zijn beoordeeld.
3. Niet in geschil is dat verweerder het bestreden besluit, door toezending per post aan appellante, op de voorgeschreven wijze heeft bekendgemaakt. Het College wijst erop dat het de verantwoordelijkheid van appellante is om tijdig beroep in te stellen. Uit de rechtsmiddelenclausule bij het bestreden besluit blijkt duidelijk op welke wijze (per post of digitaal) en binnen welke termijn (zes weken na verzending van het bestreden besluit) een beroepschrift bij het College kan worden ingediend. Het College stelt vast dat de beroepstermijn eindigde op 8 januari 2021. Het door appellante ingediende beroepschrift is gedateerd op 20 januari 2021 en ingekomen op 26 januari 2021. Dit is na het einde van de beroepstermijn. Ook de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen het besluit van 30 april 2019 was op 26 januari 2021 reeds verstreken.
4. Appellante voert aan dat de termijnoverschrijdingen verschoonbaar zijn. Voor appellante is alleen haar statutair directeur, de heer [naam ] , werkzaam. Appellante heeft een verklaring van een huisarts van 7 december 2020 overgelegd, waarin wordt vermeld dat [naam ] in het verleden depressief is geweest, maar dat het de laatste jaren redelijk goed ging. Echter zijn de klachten, waaronder verwardheid, het laatste jaar door problemen met de overheid dusdanig verergerd dat [naam ] niet in staat is geweest tijdig te reageren op berichten van de overheid. Appellante stelt dat zij daardoor niet in staat is geweest tijdig beroepschriften in te dienen. Daarnaast heeft appellante niet iemand anders kunnen vragen de beroepschriften in te dienen, nu [naam ] de ingekomen poststukken beheert. Verweerder heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het College.
5. In de door appellante aangevoerde omstandigheden ziet het College geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de overschrijding van de beroepstermijnen verschoonbaar is. Ook indien er met appellante van wordt uitgegaan dat [naam ] vanwege zijn psychische problemen niet in staat was tijdig te reageren op ingekomen poststukken en beroepschriften in te dienen, volgt daaruit nog niet dat appellante gedurende de gehele beroepstermijn van zes weken niet in staat is geweest beroep in te dienen tegen het besluit van 30 april 2019 en het bestreden besluit door de hulp in te roepen van derden. Verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding wordt alleen in uitzonderlijke gevallen aangenomen. Daarvan is hier geen sprake.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het College zal het beroep niet-ontvankelijk verklaren. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Het College zal het door appellante ingediende verzoek om herziening van de beslissing op bezwaar van 30 april 2019 op de voet van artikel 8:119, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 6:15, eerste lid, van de Awb, ter beoordeling doorzenden aan verweerder.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. drs. L. van Loon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.