ECLI:NL:CBB:2021:799

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
3 augustus 2021
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
20/137
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in het kader van fosfaatreductieplan

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 augustus 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om schadevergoeding van een verzoekster in het kader van het fosfaatreductieplan. De verzoekster had schadevergoeding gevraagd voor verschillende schadeposten, waaronder accountantskosten voor juridische hulp en misgelopen melkopbrengsten. Het College oordeelde dat er geen causaal verband bestond tussen de door verzoekster gestelde schadeposten, zoals de accountantskosten en advisering, en de onrechtmatige besluitvorming van de verweerder. Deze schadeposten waren gemaakt in het kader van een andere procedure en niet in deze zaak. Wel erkende het College dat er een causaal verband was tussen de misgelopen melkopbrengsten en de onrechtmatige besluitvorming, maar deze schade was al door de verweerder vergoed tot een bedrag van € 11.209,71, wat verzoekster niet had betwist. De verzoekster had haar schadevergoeding beperkt tot € 25.000,-, maar het College oordeelde dat de overige schadeposten, zoals de kosten voor misgelopen fosfaatrechten, niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat verzoekster deze schade niet daadwerkelijk had geleden. Het College wees het verzoek om schadevergoeding af en zag geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/137

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam maatschap], te [plaats] , verzoekster,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Kuiper).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van verzoekster vastgesteld.
Bij besluit van 30 augustus 2018 (het besluit op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen dit besluit op bezwaar. Bij besluit van 21 mei 2019 (het vervangingsbesluit) heeft verweerder zijn besluit op bezwaar van 30 augustus 2018 vervangen door het vervangingsbesluit en het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard, onder intrekking van het besluit van 30 augustus 2018. Verzoekster heeft vervolgens haar beroep ingetrokken.
Op 5 juni 2019 heeft verweerder van verzoekster een schadevergoedingsverzoek ontvangen.
Bij besluit van 5 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoekster een schadevergoeding van € 11.743,27 toegekend.
Op 10 januari 2020 heeft verzoekster bij het College een verzoekschrift ingediend als bedoeld in artikel 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 15 maart 2021 heeft verzoekster de door haar gevraagde schadevergoeding beperkt tot een bedrag van € 25.000,-.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021. Namens verzoekster zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek ter zitting is geschorst om verzoekster in de gelegenheid te stellen haar schadeverzoek nader te motiveren en verweerder in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. Bij brief van 4 mei 2021 (door het College ontvangen op 6 mei 2021) heeft verzoekster laten weten van deze gelegenheid geen gebruik meer te willen maken. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 12 mei 2021 medegedeeld daarop niet meer inhoudelijk te reageren.
Met toestemming van partijen om zonder nadere zitting uitspraak te doen is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1.1
Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van, voor zover hier van belang, een onrechtmatig besluit. Het College is op grond van artikel 8:89, tweede lid, van de Awb bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25.000,- bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente, en onverminderd het recht van de belanghebbende om op grond van andere wettelijke bepalingen schadevergoeding te vragen.
1.2
Artikel 8:90, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het verzoek schriftelijk wordt ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
1.3
Artikel 8:90, tweede lid, van de Awb bepaalt dat ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade vraagt, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
1.4
Artikel 8:95 van de Awb bepaalt dat indien de bestuursrechter het verzoek geheel of gedeeltelijk toewijst, hij het bestuursorgaan veroordeelt tot vergoeding van schade.
Besluiten van verweerder en omvang van het geding
2. Verweerder heeft het fosfaatrecht van verzoekster vastgesteld op 2.843 kg. Hij is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Verweerder heeft de generieke korting van 8,3% toegepast. Bij het besluit op bezwaar van 30 augustus 2018 heeft verweerder het fosfaatrecht van verzoekster ongewijzigd gelaten. Bij het vervangingsbesluit heeft verweerder verzoekster alsnog als knelgeval aangemerkt en haar fosfaatrecht verhoogd naar 3.007 kg. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoekster een schadevergoeding toegekend van € 11.743,27, bestaande uit een vergoeding voor gemiste melkopbrengsten in 2018 en 2019 (€ 11.209,71) en een vergoeding voor gemiste opbrengsten van kalveren in 2018 (€ 533,56).
Beroepsgronden
3. Verzoekster is van mening dat haar een schadevergoeding van € 25.000,- toekomt, omdat verweerder in zijn besluiten bij de beoordeling van de knelgevallenregeling is uitgegaan van de verkeerde alternatieve peildatum. Hierdoor is er extra schade ontstaan, waarvoor verzoekster maar gedeeltelijk schadeloos is gesteld. Zij verzoekt haar een aanvullende vergoeding toe te kennen voor a) de door haar gemaakte accountantskosten voor juridische hulp en bijstand, b) misgelopen opbrengsten van fosfaatrechten en c) advisering en coaching gesprekken, dit alles te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Zij verzoekt ook om een proceskostenvergoeding.
Standpunt van verweerder
4. Verweerder erkent dat er sprake is van onrechtmatige besluitvorming zijnerzijds. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een (aanvullende) vergoeding van de door haar aangevoerde schadeposten, omdat er geen sprake is van een causaal verband tussen de onrechtmatige besluitvorming en de gestelde schade. Met betrekking tot de door verzoekster gestelde schade ten gevolge van misgelopen opbrengsten van fosfaatrechten/melkopbrengsten (€ 41.000,-) merkt verweerder op dat hij deze schade heeft vergoed tot een bedrag van € 11.209,71. Voor zover verzoekster meent ook schade te hebben geleden doordat zij fosfaatrechten had moeten kopen of leasen als zij de koeien niet had afgevoerd, stelt verweerder zich op het standpunt dat verzoekster deze schade niet daadwerkelijk heeft geleden, omdat zij de koeien wel heeft afgevoerd. Die schade is dus niet het gevolg van de aankoop of lease van fosfaatrechten maar van het afvoeren van de melkkoeien en komt dan ook niet voor (verdere) vergoeding in aanmerking.
Beoordeling
5.1
Verzoekster heeft haar verzoek om schadevergoeding beperkt tot € 25.000,-, zodat het College bevoegd is om daarover te oordelen. In geschil is de vraag of de door verzoekster aangevoerde schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming. Het College stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat verweerders besluit op bezwaar van 30 augustus 2018 onrechtmatig is. Verweerder heeft immers een besluit ingetrokken en in plaats daarvan een besluit genomen waarbij aan verzoekster een hoger aantal fosfaatrechten is toegekend. Hierin wordt een erkenning gelezen van de onrechtmatigheid van het ingetrokken besluit althans voor zover daarbij een lager aantal fosfaatrechten was toegekend.
5.2
Deze onrechtmatigheid wordt in beginsel toegerekend aan de minister op basis van artikel 6:162, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De stelplicht en bewijslast van de schade en het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van verweerder en de schade liggen bij verzoekster. Zij dient aannemelijk te maken dat zij schade heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming. Alleen schade die in zodanig verband staat met de tekortkoming of onrechtmatige gedraging dat de schade als gevolg daarvan kan worden toegerekend, komt voor vergoeding in aanmerking. Het causale verband als bedoeld in artikel 6:162, eerste lid, van het BW (het condicio sine qua non-verband), waar het hier om gaat, moet immers worden vastgesteld door vergelijking van enerzijds de situatie zoals die zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en anderzijds de hypothetische situatie die zich zou hebben voorgedaan als de onrechtmatige gedraging achterwege was gebleven.
5.3
Naar het oordeel van het College ontbreekt het causaal verband tussen de door verzoekster gestelde schadeposten a) accountantskosten voor juridische hulp en bijstand en c) advisering en coaching gesprekken. Deze schadeposten zijn, zoals verzoekster ter zitting ook heeft erkend, gemaakt in het kader van haar procedure over het fosfaatreductieplan en niet in het kader van deze procedure. Het College acht wel een causaal verband aanwezig tussen de door verzoekster gestelde misgelopen melkopbrengst en de onrechtmatige besluitvorming door verweerder. Het College stelt vast dat deze schade door verweerder is vergoed tot een bedrag van € 11.209,71. Verzoekster heeft de juistheid van de berekening van dit bedrag niet betwist. Het College gaat er dan ook van uit dat deze schade volledig aan verzoekster is vergoed. Voor zover verzoekster ook de kosten voor misgelopen fosfaatrechten vergoed wenst te zien, volgt het College verweerder in zijn standpunt dat verzoekster deze schade niet daadwerkelijk heeft geleden. Het betreft een fictieve schade die verzoekster had kunnen lijden in het geval zij geen koeien had afgevoerd en daarom extra fosfaatrechten had moeten kopen, maar die situatie doet zich hier niet voor. Verzoekster heeft immers wel koeien afgevoerd en hoefde dus geen extra fosfaatrechten te kopen. Deze schadepost komt dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
Slotsom
6.1
Het schadevergoedingsverzoek dient te worden afgewezen.
6.2
Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het College wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Stoové, in aanwezigheid van mr. I.S. Post, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.