ECLI:NL:CBB:2021:755
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Randvoorwaardenkorting op landbouwsteun en de toepassing van overmacht in het kader van de vanggewasregeling
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap die een melkveehouderij exploiteert en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante had een beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij een randvoorwaardenkorting van 3% was toegepast op de rechtstreekse betalingen die zij voor het jaar 2019 ontving op grond van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). De korting was opgelegd omdat appellante niet had voldaan aan de verplichting om direct aansluitend aan de teelt van maïs een vanggewas te telen, zoals voorgeschreven in artikel 8a van het Besluit gebruik meststoffen (Bgm).
De minister had vastgesteld dat er op het perceel van appellante geen vanggewas aanwezig was, wat leidde tot de korting. Appellante voerde aan dat er sprake was van overmacht door hevige regenval, waardoor zij niet in staat was om aan de verplichting te voldoen. Het College oordeelde echter dat appellante niet tijdig melding had gemaakt van de overmachtsituatie, wat een vereiste is volgens de geldende regelgeving. Het College benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van appellante was om op de hoogte te zijn van de relevante regelgeving en dat haar beroep op overmacht niet kon worden gehonoreerd.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, wat betekent dat de randvoorwaardenkorting van 3% op de landbouwsteun van appellante in stand bleef. De uitspraak onderstreept het belang van naleving van de regelgeving en de verantwoordelijkheden van landbouwers in het kader van het GLB.