ECLI:NL:CBB:2021:731
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de knelgevallenregeling in het kader van de Meststoffenwet en de beoordeling van individuele en buitensporige lasten voor melkveehouders
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 13 juli 2021, zaaknummer 20/58, is het beroep van appellante, een melkveehouderij, ongegrond verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij zij geen recht op extra fosfaatrechten kreeg toegewezen onder de knelgevallenregeling. De knelgevallenregeling is bedoeld voor situaties waarin een landbouwer kan aantonen dat zijn fosfaatrecht minimaal vijf procent lager is door bijzondere omstandigheden, zoals ziekte of bouwwerkzaamheden. Appellante stelde dat de ziekte van de dochter van de maten en de vertraagde vergunningverlening bijzondere omstandigheden vormden die een beroep op deze regeling rechtvaardigden. Echter, het College oordeelde dat appellante niet voldeed aan de 5%-drempel en dat er geen sprake was van een individuele en buitensporige last. Het College concludeerde dat de omstandigheden van appellante niet voldoende waren om af te wijken van de wetgeving en dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wogen dan de belangen van appellante. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de knelgevallenregeling en de verantwoordelijkheid van melkveehouders voor hun investeringsbeslissingen.