In deze zaak heeft appellante, een BV, beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat, dat geen vergoeding werd gegeven voor de kosten van het verschijnen op de hoorzitting in bezwaar. De hoorzitting is niet doorgegaan, en appellante betoogt dat de schriftelijke uitwisseling van standpunten niet gelijkgesteld kan worden aan het verschijnen op een hoorzitting. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft vastgesteld dat de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase terecht is beperkt tot de kosten van het indienen van het bezwaarschrift. Het College oordeelt dat er geen grond is voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van het verschijnen op de hoorzitting, omdat deze niet heeft plaatsgevonden.
Daarnaast heeft appellante een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Het College stelt vast dat de bezwaar- en beroepsfase samen meer dan twee jaar hebben geduurd, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1000,-. De Staat der Nederlanden wordt veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding aan appellante, evenals de proceskosten van € 374,- die appellante heeft moeten maken in verband met haar verzoek om schadevergoeding.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer op 6 juli 2021, waarbij het beroep ongegrond is verklaard en de Staat is veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en proceskosten.