ECLI:NL:CBB:2021:694

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
20/129
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, heeft verzoekster, een BV, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Het primaire besluit, genomen op 5 september 2019, hield in dat aan verzoekster een last onder dwangsom werd opgelegd. Na een bezwaarprocedure heeft de minister op 28 november 2019 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en een gewijzigde last onder dwangsom opgelegd. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Op 10 december 2020 heeft de minister het bestreden besluit ingetrokken en het primaire besluit herroepen.

Op 21 januari 2021 heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om een kostenveroordeling in de beroepsprocedure. Het College heeft vastgesteld dat het beroep is ingetrokken omdat de minister aan verzoekster tegemoet is gekomen. Op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht kan het bestuursorgaan worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Het College heeft geoordeeld dat het verzoek om kostenveroordeling toewijsbaar is en heeft de minister veroordeeld tot betaling van € 748,- aan proceskosten, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast is de minister verplicht om het griffierecht van € 354,- te vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.

De uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van griffier F.L. van Haeften, en is openbaar uitgesproken op 6 juli 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/129
uitspraak met toepassing van de artikelen 8:54 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak tussen

[naam BV] , te [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 28 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en aan verzoeker een gewijzigde last onder dwangsom opgelegd.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 10 december 2020 (het herzieningsbesluit) heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, een nieuwe beslissing op het bezwaar genomen en het primaire besluit herroepen.
Bij brief van 21 januari 2021 heeft verzoekster het beroep ingetrokken en verzocht verweerder te veroordelen in de kosten van de beroepsprocedure.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan aan de indiener daarvan geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.
2. Het College stelt vast dat het beroep is ingetrokken, omdat verweerder aan verzoekster tegemoet is gekomen.
3. Gelet hierop komt het verzoek om kostenveroordeling voor toewijzing in aanmerking en veroordeelt het College verweerder met toepassing van artikel 8:75a Awb in de kosten van de beroepsprocedure. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) worden de kosten bedoeld in artikel 1, onder a, vastgesteld op € 748,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1).
4. Het College merkt nog op dat de verplichting om de kosten van het griffierecht ten bedrage van € 354,- te vergoeden voor verweerder rechtstreeks voortvloeit uit artikel 8:41, zevende lid, Awb.

Beslissing

Het College veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van
F.L. van Haeften, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 juli 2021.
w.g. D. Brugman w.g. F.L. van Haeften
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij het College. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.