ECLI:NL:CBB:2021:694
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Kostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep
In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, heeft verzoekster, een BV, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Het primaire besluit, genomen op 5 september 2019, hield in dat aan verzoekster een last onder dwangsom werd opgelegd. Na een bezwaarprocedure heeft de minister op 28 november 2019 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en een gewijzigde last onder dwangsom opgelegd. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. Op 10 december 2020 heeft de minister het bestreden besluit ingetrokken en het primaire besluit herroepen.
Op 21 januari 2021 heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om een kostenveroordeling in de beroepsprocedure. Het College heeft vastgesteld dat het beroep is ingetrokken omdat de minister aan verzoekster tegemoet is gekomen. Op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht kan het bestuursorgaan worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Het College heeft geoordeeld dat het verzoek om kostenveroordeling toewijsbaar is en heeft de minister veroordeeld tot betaling van € 748,- aan proceskosten, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast is de minister verplicht om het griffierecht van € 354,- te vergoeden, zoals bepaald in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
De uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van griffier F.L. van Haeften, en is openbaar uitgesproken op 6 juli 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.