ECLI:NL:CBB:2021:686

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
21/259
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake Meststoffenwet

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellante, een BV, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had op 15 januari 2021 het beroep van appellante ongegrond verklaard. Appellante heeft op 24 februari 2021 hoger beroep ingesteld. Het College heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het College heeft vastgesteld dat appellante niet heeft voldaan aan de vereisten voor het indienen van beroepsgronden, zoals vastgelegd in artikel 6:5 van de Awb. De gemachtigde van appellante is bij aangetekende brief van 3 maart 2021 in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken beroepsgronden in te dienen. Deze brief is op 4 maart 2021 bezorgd, maar binnen de gestelde termijn zijn er geen beroepsgronden ontvangen.

Gelet op het bovenstaande heeft het College geconcludeerd dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/259
uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak tussen

[naam BV] , te [plaats] , appellante,

(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Procesverloop

Op 15 januari 2021 heeft de rechtbank Overijssel het beroep van appellante ongegrond verklaard.
Op 24 februari 2021 heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.

Overwegingen

1. Het College doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat op grond van artikel 8:108 van de Awb in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is, zonder zitting uitspraak.
2. In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb is bepaald dat een beroepschrift de gronden van beroep bevat. Als niet is voldaan aan dit vereiste kan het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.
3. Bij aangetekende brief van 3 maart 2021 is de gemachtigde van appellante in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na dagtekening van die brief beroepsgronden in te dienen. Appellante is er in deze brief tevens op gewezen dat niet tijdige ontvangst van die gronden tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep kan leiden. Blijkens informatie van PostNL is deze brief op 4 maart 2021 bezorgd. Van appellante zijn binnen de gestelde termijn geen beroepsgronden ontvangen.
5. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Brugman, in aanwezigheid van
T.S. García Bijvoet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 juli 2021.
w.g. D. Brugman w.g. T.S. García Bijvoet
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij het College. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.