In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in de procedure met zaaknummer 20/31R. De zaak betreft een appellant die een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Het College heeft vastgesteld dat in een eerdere uitspraak van 30 maart 2021 niet is beslist op dit verzoek. De appellant, een biologische melkveehouder, stelde dat hij buiten het toepassingsbereik van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 had moeten worden gebracht. Het College volgt deze stelling niet en onderschrijft het oordeel van het hof Den Haag in eerdere uitspraken. Het College oordeelt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een individuele en buitensporige last heeft ondervonden door de uitvoering van de Regeling, waardoor er geen strijdigheid is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Het College heeft vastgesteld dat de behandelingsduur van de procedure is aangevangen met het bezwaarschrift van 9 januari 2018. De termijn is op het moment van de uitspraak met meer dan een jaar overschreden. De overschrijding is volledig toe te rekenen aan de verweerder, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het College heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding aan de appellant, alsook tot vergoeding van de proceskosten van € 262,50. De uitspraak van 30 maart 2021 is rectificatie ondergaan, waarbij het College de eerdere beslissing heeft aangepast en de gerectificeerde uitspraak zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.