ECLI:NL:CBB:2021:657

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
20/31R
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rectificatie van uitspraak inzake schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in de procedure met zaaknummer 20/31R. De zaak betreft een appellant die een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn in een bestuursrechtelijke procedure. Het College heeft vastgesteld dat in een eerdere uitspraak van 30 maart 2021 niet is beslist op dit verzoek. De appellant, een biologische melkveehouder, stelde dat hij buiten het toepassingsbereik van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 had moeten worden gebracht. Het College volgt deze stelling niet en onderschrijft het oordeel van het hof Den Haag in eerdere uitspraken. Het College oordeelt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een individuele en buitensporige last heeft ondervonden door de uitvoering van de Regeling, waardoor er geen strijdigheid is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Het College heeft vastgesteld dat de behandelingsduur van de procedure is aangevangen met het bezwaarschrift van 9 januari 2018. De termijn is op het moment van de uitspraak met meer dan een jaar overschreden. De overschrijding is volledig toe te rekenen aan de verweerder, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het College heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding aan de appellant, alsook tot vergoeding van de proceskosten van € 262,50. De uitspraak van 30 maart 2021 is rectificatie ondergaan, waarbij het College de eerdere beslissing heeft aangepast en de gerectificeerde uitspraak zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/31R
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2021 tot rectificatie van de uitspraak van 30 maart 2021 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] , appellant

(gemachtigde: mr. R.S. Wijling),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Krari).

Procesverloop

Het College heeft vastgesteld dat het in zijn uitspraak van 30 maart 2021 met zaaknummer 20/31 (ECLI:NL:CBB:2021:364) niet heeft beslist op het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Overwegingen

Het College wijzigt de uitspraak van 31 maart 2020, met zaaknummer 18/2739, als volgt:
“8. Appellant heeft een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het gaat hier om een
niet-punitieve procedure die volgt op een primair besluit dat is bekend gemaakt na 1 februari 2014. In dat geval geldt als uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Dit behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten.
9. Het College stelt vast dat verweerder bij zijn besluit van 26 november 2019 heeft beslist op de bezwaren van appellant die zijn gericht tegen door verweerder genomen heffingsbesluiten van 2, 6, 9 en 16 september 2017 en zijn gecombineerde beschikking van 28 juni 2019. Anders dan verweerder ziet het College geen aanleiding ervan uit te gaan dat de behandelingsduur van de procedure is aangevangen met het tegen het besluit van 28 juni 2019 gemaakte bezwaar, omdat verweerder de eerder door hem genomen heffingsbesluiten nimmer heeft ingetrokken, zodat gezegd zou kunnen worden dat de procedure hierover tot een einde was gekomen. Het oudste door appellant gemaakte bezwaarschrift dateert van 9 januari 2018. Uitgaande van die datum is op het moment van het doen van deze uitspraak de tweejaartermijn met ruim een jaar overschreden. Van factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van de behandelingsduur gerechtvaardigd te achten is geen sprake. Uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,- per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, heeft appellant daarom recht op een vergoeding van € 1.500,- aan immateriële schade.
10. De beroepsprocedure bij het College heeft nog geen anderhalf jaar geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn is volledig toe te rekenen aan verweerder. Het College zal verweerder daarom veroordelen tot betaling van € 1.500,- aan appellant.
(…)
12. Appellant heeft recht op een vergoeding van € 1.500,- aan immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het College zal verweerder verder veroordelen in de proceskosten voor het indienen van een schriftelijk verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
(…)
- veroordeelt verweerder om aan appellant een vergoeding voor immateriële schade van € 1.500,- te betalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 262,50.”
Aan deze uitspraak tot rectificatie is een gerectificeerd exemplaar van de oorspronkelijke uitspraak gehecht. De gerectificeerde uitspraak zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Beslissing

Het College rectificeert zijn uitspraak van 30 maart 2021 als in de overwegingen is weergegeven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Wissels, in aanwezigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen. De griffier is verhinderd te ondertekenen.