In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de toekenning van fosfaatrechten. De appellante, een zoogkoeien- en vleesveehouderij, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin het fosfaatrecht was vastgesteld op 267 kg, zonder rechten toe te kennen voor 14 stuks mannelijk jongvee die op de peildatum 2 juli 2015 aanwezig waren. Het College oordeelde dat de minister ten onrechte geen fosfaatrechten had toegekend voor deze dieren, waardoor het beroep gegrond werd verklaard en het bestreden besluit werd vernietigd. Het College kon echter niet zelf in de zaak voorzien, omdat het niet beschikte over de benodigde gegevens om het aantal toe te kennen fosfaatrechten vast te stellen. Daarom werd de minister opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Daarnaast stelde het College vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.500,- voor de appellante. Het College oordeelde dat de behandelingsduur van het bezwaar met 17 maanden was overschreden, en veroordeelde de minister tot betaling van deze schadevergoeding. Ook werd het betaalde griffierecht van € 354,- aan de appellante vergoed, evenals de proceskosten die op € 2.136,- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig beslissingen te nemen en de rechten van appellanten te respecteren.