In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, een onderneming, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had verzocht om schadevergoeding wegens het tijdelijk niet kunnen beschikken over fosfaatrechten. Het College oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd van de door hem geleden schade. Het enkele feit dat hij niet kon beschikken over fosfaatrechten leidde niet automatisch tot schade, vooral omdat de minister in die periode van mening was dat voor het jongvee geen fosfaatrechten nodig waren. De appellant had ook niet concreet gemaakt wat de schade was en er was geen causaal verband aangetoond tussen de gestelde schade en het tijdelijk niet beschikken over de fosfaatrechten.
Daarnaast stelde het College vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep was overschreden. De termijn van twee jaar was in dit geval met 16 maanden overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.500,- voor de immateriële schade. Het College heeft het verzoek om schadevergoeding voor het overige afgewezen en het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De proceskosten van de appellant werden vastgesteld op € 267,-, die ook door de minister dienden te worden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van het leveren van bewijs bij schadeclaims in bestuursrechtelijke procedures, evenals de verplichting van de overheid om binnen redelijke termijnen te handelen.